ECLI:NL:RBZWB:2020:1633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboetes

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn meerdere beroepen aan de orde die voortvloeien uit naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en verzuimboetes opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, houder van twee oldtimers, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 30 maart 2020 uitspraak gedaan, waarbij de beroepen in de zaken met de nummers 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren tegen de rekeningen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de belanghebbende niet tijdig heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de bezwaren in de zaken 19/920 en 19/921 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, en verklaart deze beroepen gegrond. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor de toepassing van de overgangsregeling voor oldtimers, omdat hij niet tijdig een verzoek heeft ingediend. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen, maar vernietigt de uitspraken op bezwaar van de inspecteur in de zaken 19/920 en 19/921.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/5446, 18/5448, 18/7274, 18/7327, 18/7328, 18/7329, 18/7330, 19/920 en 19/921
uitspraak van 30 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

18/5446 en 18/5448
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 13 april 2018 tot en met 15 april 2018 een rekening motorrijtuigenbelasting (MRB) (hierna: ook rekening(en)) gestuurd tot een bedrag van € 8. Het betreft een rekening voor een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] .
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 16 april 2018 tot en met 15 juli 2018 een rekening gestuurd tot een bedrag van € 256. Het betreft een rekening voor een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] .
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 augustus 2018, ontvangen door de rechtbank op 15 augustus 2018 beroep in gesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de nummers: 18/5446 en 18/5448.
18/7274
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 25 mei 2018 tot en met 18 juni 2018 een rekening gestuurd tot een bedrag van € 65. Daarnaast heeft de inspecteur voor het tijdvak 19 juni 2018 tot en met 18 september 2018 een rekening gestuurd tot een bedrag van € 234. Het betreft rekeningen voor een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 2] .
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal beroep ingesteld, ontvangen door de rechtbank op 1 november 2018. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummer: 18/7274.
18/7327
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 19 september 2018 tot en met 18 december 2018 een rekening gestuurd tot een bedrag van € 234. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 2] .
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal beroep ingesteld, ontvangen door de rechtbank op 2 november 2018. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Dit beroep is geregistreerd onder nummer: 18/7327.
18/7327 t/m 18/7330
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 16 januari 2018 tot en met
15 april 2018 een naheffingsaanslag MRB opgelegd tot en bedrag van € 8. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 52. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] .
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 16 april 2018 tot en met 15 juli 2018 een naheffingsaanslag MRB opgelegd tot een bedrag van € 256. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 52. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] .
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 16 juli 2018 tot en met 15 oktober 2018 een naheffingsaanslag MRB opgelegd tot een bedrag van € 256. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 52. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] .
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2018 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal beroep ingesteld, ontvangen door de rechtbank op 2 november 2018. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven, nu deze zaken tegelijkertijd met zaak 18/7327 zijn binnengekomen. Deze zaken zijn geregistreerd onder de nummers: 18/7328, 18/7329 en 18/7330.
19/920 en 19/921
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 19 maart 2018 tot en met
18 juni 2018 een naheffingsaanslag MRB opgelegd tot een bedrag van € 65. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 52. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 2] .
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 19 juni 2018 tot en met 18 september 2018 een naheffingsaanslag MRB opgelegd tot een bedrag van € 234. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 52. Het betreft een motorrijtuig met het kenteken [kenteken 2] .
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 december 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal beroep ingesteld, ontvangen door de rechtbank op 21 februari 2019. Ter zake van deze beroepen de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47. Deze zaken zijn geregistreerd onder de nummers: 19/920 en 19/921.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020 te Breda. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Aldaar zijn verschenen en gehoord [inspecteur] namens de inspecteur.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1
Belanghebbende is sinds 23 april 2010 houder van een motorrijtuig van Mercedes Benz, type 560 SL met het kenteken [kenteken 2] (hierna ook: oldtimer). De datum van eerste toelating is 30 juni 1986.
2.2
Het motorrijtuig is onder andere geschorst geweest van 27 december 2017 tot 25 mei 2018.
2.3
Belanghebbende is sinds 18 april 2016 houder van een motorrijtuig van Mercedes Benz, met kenteken [kenteken 1] (hierna ook: oldtimer). De datum van eerste toelating is 16 oktober 1979.
2.4
Het motorrijtuig is geschorst geweest van 27 december 2017 tot 13 april 2018.
2.5
Met dagtekening 20 november 2017 is voor beide motorrijtuigen een rekening voor de overgangsregeling 2018 gestuurd, nu belanghebbende ook in 2017 aan deze regeling meedeed. Beide rekeningen zijn niet betaald.
2.6
Voor motorrijtuig [kenteken 1] is met dagtekening 30 april 2018 nogmaals een rekening verstuurd met het overgangstarief, nu het motorrijtuig op 12 april 2018 uit de schorsing is gehaald.
2.7
Voor motorrijtuig [kenteken 2] is met dagtekening 8 juni 2018 nogmaals een rekening MRB verstuurd met het overgangstarief, nu het motorrijtuig op 28 mei 2018 uit de schorsing is gehaald.
18/5446 en 18/5448
2.8
Omdat de rekeningen tegen het overgangstarief niet betaald zijn heeft de inspecteur met dagtekening 19 juni 2018 voor motorrijtuig [kenteken 1] voor twee tijdvakken rekeningen met het normale tarief verstuurd.
2.9
Met dagtekening 2 juli 2018, ontvangen door de inspecteur op 3 juli 2018, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze rekeningen.
2.1
Met dagtekening 20 augustus 2018 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.11
Belanghebbende heeft op 29 juni 2018 en 2 juli 2018 contact opgenomen met de Belastingtelefoon Auto.
18/7327
2.12
Omdat de rekeningen tegen het overgangstarief niet betaald zijn heeft de inspecteur met dagtekening 31 juli 2018 voor motorrijtuig [kenteken 2] voor twee tijdvakken rekeningen met het normale tarief verstuurd.
2.13
Met dagtekening 25 augustus 2018, ontvangen door de inspecteur op 28 augustus 2018, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze rekeningen.
2.14
Met dagtekening 24 september 2018 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
18/7274
2.15
Voor motorrijtuig [kenteken 2] is met dagtekening 17 september 2018 is een rekening MRB gestuurd voor het tijdvak 19 september 2018 tot en met 18 december 2018. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting niet betaald.
2.16
Met dagtekening 28 september 2018, ontvangen door de inspecteur op 1 oktober 2018, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze rekening.
2.17
Met dagtekening 6 november 2018 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
18/7328 t/m 18/7330
2.18
Voor motorrijtuig [kenteken 1] zijn met dagtekening 5 september 2018 voor de tijdvakken 16 januari 2018 tot en met 15 april 2018 en 16 april 2018 tot en met 15 juli 2018 twee naheffingsaanslagen MRB en daarbij behorende boetebeschikkingen opgelegd.
2.19
Voor motorrijtuig [kenteken 1] is met dagtekening 1 oktober 2018 voor het tijdvak 16 juli 2018 tot en met 15 oktober 2018 een naheffingsaanslag MRB en daarbij behorende boetebeschikking opgelegd.
2.2
Met dagtekening 28 september 2018, ontvangen door de inspecteur op 1 oktober 2018, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de twee bovenstaande naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen.
2.21
Met dagtekening 6 november 2018 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
19/920 + 19/921
2.22
Voor motorrijtuig [kenteken 2] zijn met dagtekening 17 oktober 2018 voor de tijdvakken 19 maart 2018 tot en met 18 juni 2018 en 19 juni 2018 tot en met 18 september 2018 twee naheffingsaanslagen MRB en de daarbij behorende boetebeschikkingen opgelegd.
2.23
Met dagtekening 15 oktober 2018, ontvangen door de inspecteur op 17 oktober 2018, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen.
2.24
Met dagtekening 31 december 2018 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de termijn.
2.25
Met dagtekening 8 februari 2019 heeft de inspecteur de uitspraak op bezwaar van 31 december 2018 herzien en de bezwaren ontvankelijk maar ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of voor wat betreft zaken 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327 de bezwaren tegen de rekeningen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Voor wat betreft zaken 18/7328 t/m 18/7330 en 19/920 en 19/921 is in geschil of de naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur daarbij terecht de overgangsregeling voor oldtimers, zoals opgenomen in artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB), niet heeft toegepast. Voorafgaand is bij de zaken 19/920 en 19/921 in geschil of in deze zaken de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De inspecteur heeft inmiddels bij een 'tweede' uitspraak op het bezwaar, de bezwaren alsnog ontvankelijk verklaard.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de eerste vragen ontkennend en de laatste vraag bevestigend en de inspecteur beantwoord alle vragen bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en toepassing van het overgangstarief van artikel 84a van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). De inspecteur concludeert in de zaken 19/920 en 19/921 tot gegrondverklaring van het beroep en handhaving van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Voor de overige zaken concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de rekeningen (zaaknummers: 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327)
4.1
Belanghebbende komt in de beroepen op tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring. Hij ligt dit toe met de stelling dat als de oldtimer uit de schorsing wordt gehaald, dit automatische een aangifte is voor het weer gebruikmaken van de openbare weg.
4.2
De inspecteur is van mening dat niet betaalde rekeningen geen voor bezwaar vatbare beschikkingen zijn.
4.3
In artikel 14 van de Wet MRB is bepaald dat de motorrijtuigenbelasting op aangifte moet worden voldaan. De aanvraag tot een tenaamstelling wordt aangemerkt als het doen van aangifte, in beginsel voor alle tijdvakken waarin het motorijtuig wordt gehouden. De motorrijtuigenbelasting moet zijn betaald vóór de aanvang het tijdvak (van drie maanden).
Het voorgaande betekent dat belanghebbende verantwoordelijk is voor de tijdige voldoening van de MRB. Het verzenden van een rekening (acceptgiro) heeft slechts de functie belanghebbende te herinneren aan zijn betalingsverplichting. De rekening is geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank is daarom van oordeel dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
4.4
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een rekening niet betekent dat er geen rechtsbescherming is. Als belanghebbende belasting op aangifte voldoet, kan hij bezwaar maken tegen die voldoening. Wanneer belanghebbende de verschuldigde belasting niet voldoet en daarom een naheffingsaanslag wordt opgelegd, staat bezwaar en beroep open tegen die naheffingsaanslag. Voor zover er overigens nog een lacune zou zijn in de fiscale rechtsbescherming, kan belanghebbende een rechtsvordering instellen bij de civiele rechter als restrechter.
4.5
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de bezwaarschriften in deze zaken terecht niet ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank zal de beroepen in de zaken met de nummers 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327, dan ook ongegrond verklaren.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid in zaken 19/920 en 19/921
4.6
Belanghebbende komt in zijn beroep op tegen de uitspraken op bezwaar van 31 december 2018 (zie 2.24) en 8 februari 2019 (zie 2.25).
4.7
De inspecteur komt tot de conclusie dat het beroep tegen de eerste uitspraak op bezwaar (zie 2.24) gegrond moet worden verklaard omdat dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.8
De rechtbank stelt voorop dat het stelsel van wettelijke bepalingen dat het beroep in belastingzaken regelt, meebrengt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een nadere beslissing die de inspecteur – zonder tussenkomst van de rechter – neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep kan worden ingesteld.
4.9
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de tweede uitspraak op bezwaar (zie 2.25) dient te worden vernietigd en dat het beroep voor zover het is gericht tegen deze uitspraak op bezwaar gegrond is. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat niet slechts sprake is van mededeling, maar dat de uitspraak van 8 februari 2019 (zie 2.25) ook daadwerkelijk als uitspraak op bezwaar is vorm gegeven inclusief rechtsmiddelenverwijzing. (Vgl. Hoge Raad, 11 oktober 2019, nr. 18/00689, ECLI:NL:HR:2019:1574).
4.1
De rechtbank overweegt dat de beroepstermijn voor het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 31 december 2018 eindigt op 11 februari 2019. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 21 februari 2019. Dit betekent dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. De rechtbank overweegt verder dat de inspecteur de tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan op 8 februari 2019 (zie 2.25). Dit is dus nog binnen de beroepstermijn tegen de eerste uitspraak op bezwaar. Ook de tweede uitspraak op bezwaar is door de inspecteur voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing. Hierdoor kan belanghebbende in verwarring zijn gebracht omtrent het einde van de beroepstermijn.
4.11
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De beroepen in de zaken met nummers 19/920 en 19/921 zijn ontvankelijk.
4.12
Nu de inspecteur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zijn de beroepen van belanghebbende in de zaken 19/920 en 19/921 gegrond. In beginsel dient de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330). Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste het geval, gelet op het feit dat belanghebbende en de inspecteur zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase inhoudelijk op de zaak zijn ingegaan, de feiten bekend zijn, aan de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt en uitsluitend de vraag aan de orde is of belanghebbende voor de oldtimer met het kenteken [kenteken 2] (zie 2.1) in aanmerking komt voor de toepassing van de overgangsregeling als bedoeld in artikel 84a, tweede lid van de Wet MRB. Deze problematiek - met hetzelfde feitencomplex - is ook aan de orde in de zaken met zaaknummers 18/7328 t/m 18/7330 met betrekking tot de oldtimer met kenteken [kenteken 1] . De rechtbank zal daarom de zaken met zaaknummers 19/920 en 19/921 niet terugwijzen naar de inspecteur, maar zelf in de zaak voorzien door de beroepen hierna inhoudelijk te behandelen.
Toepassing van de overgangsregeling (18/7328, 18/739, 18/7330, 19/920 en 19/921)
4.13
Met betrekking tot de naheffingsaanslagen MRB houdt partijen verdeeld of belanghebbende in aanmerking komt voor de toepassing van de overgangsregeling als bedoeld in artikel 84a van de Wet MRB.
4.14
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op het overgangstarief. Belanghebbende heeft naar zijn mening voldaan aan de verplichtingen om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling. Op het moment dat ik een oldtimer uit de schorsing haal (waarvoor ik betaald heb) doe ik met deze handeling automatisch aangifte dat ik weer gebruik ga maken van de openbare weg, aldus belanghebbende. Ook wijst belanghebbende erop dat hij de inspecteur heeft medegedeeld dat hij een rekening van € 123 voor de oldtimer met kenteken [kenteken 2] niet ontvangen heeft, dat aan hem onjuiste acceptgiro's - met de onjuiste bedragen - zijn gestuurd en dat hij in het verleden altijd correct op tijd heeft betaald en niet te boek staat als een wanbetaler.
4.15
De inspecteur stelt dat voor deelname aan de overgangsregeling niet voldoende is dat de oldtimer uit de schorsing wordt gehaald. De overgangsregeling wordt namelijk toegepast als een verzoek daartoe is gedaan, waarbij het verzoek als ingewilligd wordt beschouwd als de belasting is betaald voor de uiterste betaaldatum. aan dit vereiste heeft belanghebbende niet voldaan. Net zoals bij een rekening voor het normale tarief, geldt ook bij de overgangsregeling dat deze op eigen initiatief betaald dient te worden. De inspecteur wijst daarbij op artikel 14 van de Wet MRB. Het toesturen van de rekeningen voor de overgangsregeling is dan ook een service. Als belanghebbende vermoedt dat hij geen rekening heeft gekregen, is het aan hem om contact op te nemen om zo tijdig het juiste bedrag te voldoen, aldus de inspecteur. Tot slot wijst de inspecteur erop, dat belanghebbende in 2017 ook heeft meegedaan aan de overgangsregeling en daardoor op de hoogte is van de systematiek van de overgangsregeling.
4.16
De rechtbank stelt vast dat de verschuldigde belasting niet is voldaan en dat partijen niet van mening verschillen over de genoemde tijdvakken. Verder is niet in geschil dat voor beide oldtimers aanspraak kan worden gemaakt op de overgangsregeling, mits aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
4.17
De rechtbank overweegt dat uit artikel 84a, tweede lid van de Wet MRB volgt dat de overgangsregeling enkel wordt toegepast op verzoek. De betaling van het volgens de overgangsregeling verschuldigde bedrag aan belasting, onder vermelding van het betalingskenmerk als aangegeven door de inspecteur, wordt op grond van artikel 84a, vijfde lid van de Wet MRB aangemerkt als [het doen van] het verzoek bedoeld in artikel 84a, tweede lid van de Wet MRB. Deze betaling dient ingevolge artikel 84a, tweede lid, aanhef en onder e van de Wet MRB, gelezen in samenhang met artikel 84a, eerste lid, plaats te vinden vóór 1 januari van het desbetreffende jaar. De memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 752, nr. 3, p 57) vermeldt hieromtrent:
“Door indiening van het verzoek aanvaardt de houder de voorwaarden en beperkingen van de overgangsregeling. Het verzoek bestaat uit het betalen van de MRB conform het overgangsrecht over het kalenderjaar vóór 1 januari van het kalenderjaar. Zodra de betaling volledig en tijdig bij de Belastingdienst met de correcte vermelding van het betalingskenmerk is binnengekomen, is het verzoek ingewilligd. De belastingplichtige ontvangt hiervan een kennisgeving. Indien het verzoek niet adequaat is ingediend – de betaling is niet volledig of niet tijdig – valt het motorrijtuig voor dat kalenderjaar niet onder de overgangsregeling. Dit is het gevolg van artikel 84a, derde lid, onderdeel e, van de Wet MRB 1994 in combinatie met het vijfde lid van dat artikel. In dat geval valt dat motorrijtuig onder de reguliere MRB voor het kalenderjaar en dient de belastingplichtige op de gebruikelijke wijze te betalen.”
4.18
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat belanghebbende de vereiste betalingen nimmer heeft verricht en ook niet op enige andere wijze tijdig heeft verzocht om toepassing van de overgangsregeling voor het jaar 2018. Belanghebbende komt daarom voor het jaar 2018 niet in aanmerking voor toepassing van deze regeling.
4.19
De omstandigheid dat, naar belanghebbende stelt, de rekeningen betreffende de overgangsregeling 2018 hem niet hebben bereikt, leiden niet tot een ander oordeel, nu het niet-ontvangen van de rekeningen – wat daar ook van zij – belanghebbende niet van zijn wettelijke verplichting ontslaat om tijdig een verzoek tot toepassing van de overgangsregeling in te dienen. Dit kan onder meer door betaling van het verschuldigde bedrag vóór 1 januari 2018 of voor de aanvang van het tijdvak waarin de oldtimer uit de schorsing wordt gehaald. Belanghebbende heeft geen tijdig verzoek gedaan, terwijl belanghebbende ook in 2017 gebruik heeft gemaakt van deze regeling en daarom op de hoogte had kunnen zijn van de voorwaarden voor toepassing van de regeling. (Vgl. Gerechtshof Amsterdam, 14 juni 2018, 17/00399, ECLI:NL:GHAMS:2018:2660).
4.2
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de toepassing van de overgangsregeling.
Vertrouwensbeginsel
4.21
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 29 juni 2018 en 2 juli 2018 met de Belastingtelefoon Auto (hierna: Belastingtelefoon) heeft gebeld.
4.22
Belanghebbende stelt dat hij met betrekking tot de oldtimer met kenteken
[kenteken 2] contact heeft gehad met de belastingtelefoon en dat men hem daar heeft verteld dat de acceptgiro foutief was omdat het hier om een oldtimer gaat die hij al lange tijd in zijn bezit heeft en het voorheen nooit eerder fout is gegaan met de oldtimerregeling. Nadat aan hem excuses waren aangeboden is hem verteld dat alles zou worden opgelost. Vervolgens krijg ik de verkeerde rekeningen, namelijk rekeningen met het normale tarief en niet met het tarief van € 123 dat hoort bij de overgangsregeling, aldus belanghebbende. De rechtbank vat deze stelling op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.23
Volgens de inspecteur kan dit standpunt belanghebbende niet baten. Voor de oldtimer met kenteken [kenteken 2] was de betaaltermijn voor het betalen van de rekening die betrekking had op het tarief voor de overgangsregeling op 2 juli 2018 nog niet verstreken, die betaaltermijn liep af op 10 juli 2018, aldus de inspecteur. Dit houdt in dat er gebeld zou moeten zijn over de rekeningen van de oldtimer met kenteken [kenteken 1] . Dit waren inmiddels rekeningen tegen het normale tarief, omdat de rekeningen voor het tarief van de overgangsregeling niet waren voldaan. Uit niets blijkt dat de belanghebbende met betrekking tot het kenteken [kenteken 2] heeft gebeld over het uitblijven van de rekening voor de overgangsregeling. Daarnaast ontvangen de medewerkers van de Belastingtelefoon met betrekking tot dit onderwerp vaste informatie, die zij aan de belanghebbenden kunnen verstrekken. Deze informatie luidt: "deelname aan de overgangsregeling is niet meer mogelijk als de rekening voor dit tarief niet of niet tijdig is voldaan", aldus de inspecteur. De inspecteur komt vervolgens tot de conclusie dat medewerkers van de Belastingtelefoon dus niets gezegd kunnen hebben over oplossen van de foutieve rekeningen.
4.24
De rechtbank overweegt dat belanghebbende onder omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan uitlatingen van de inspecteur zelf of aan uitlatingen die aan de inspecteur kunnen worden toegerekend. Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat een juiste wetstoepassing op grond hiervan achterwege blijft. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan ook slagen wanneer een belanghebbende aan een medewerker van de Belastingtelefoon de juiste en volledige informatie heeft verstrekt, en op basis van die gegevens een uitlating is gedaan op grond waarvan belanghebbende mocht menen dat hij recht had op toepassing van de overgangsregeling op basis van artikel 84a van de Wet MRB en wanneer belanghebbende afgaande op de onjuiste voorlichting, iets heeft gedaan of nagelaten en als gevolg daarvan schade heeft geleden. Daarbij geldt dat de verschuldigde belasting niet als schade kan worden beschouwd. De bewijslast dat van een dergelijke situatie sprake is, rust op belanghebbende.
4.25
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur heeft belanghebbende zijn stelling dat men hem heeft aangegeven dat alles opgelost zou worden op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Onduidelijk is voor welke oldtimer belanghebbende contact heeft gezocht met de Belastingtelefoon en welke informatie hij met de Belastingtelefoon heeft gedeeld. Ook acht de rechtbank de verklaring van de inspecteur dat medewerkers van de Belastingtelefoon gelet op deze specifieke regeling slechts 'voorgekauwde' informatie verstrekken, geloofwaardig.
Verzuimboetes
4.26
Tegelijkertijd met de naheffingsaanslagen MRB heeft de inspecteur ook boetes opgelegd, elk naar een bedrag van € 52. Nu belanghebbende de belasting niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, kan de inspecteur hem op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 opleggen. Voor elk van de boetes geldt dat er sprake is van een tweede verzuim binnen een periode van 12 maanden voorafgaande aan het tijdvak. De inspecteur heeft de boete met inachtneming van paragraaf 33, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op € 52, zijnde 1% van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR. Voor zover belanghebbende met zijn stellingen een beroep doet op afwezigheid van alle schuld, heeft hij geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat hem geen enkel verwijt treft. In zoverre zijn de boetes zijn plaats. De rechtbank acht de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
4.27
De rechtbank benadrukt dat de boetes zien op de rekeningen die verzonden zijn met het normale tarief. Voor deze rekeningen is voldaan aan paragraaf 33, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Als ook in deze gevallen zou zijn gebleken dat er geen rekeningen zijn verstuurd, had de boete niet in stand kunnen blijven (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 november 2018, nr. 18/00055, ECLI:NL:GHARL:2018:10033). In dit geval is niet in geschil dat deze rekeningen zijn verstuurd en dat belanghebbende deze rekeningen heeft ontvangen. Belanghebbende heeft ze zelf overlegd bij zijn bezwaarschriften. De boetes mochten dus worden opgelegd.
4.28
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen in 18/5446, 18/5448, 18/7274, 18/7327, 18/7328, 18/7329 en 18/7330 ongegrond te worden verklaard. De beroepen in zaken 19/920 en 19/921 dienen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank:
In de zaken 18/5446, 18/5448, 18/7274, 18/7327
- verklaart de beroepen ongegrond.
In de zaken 18/7328, 18/7329, 18/7330
- verklaart de beroepen ongegrond.
In de zaken 19/920 en 19/921
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar (2.24 + 2.25);
  • handhaaft de naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen (2.22);
  • bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. Kruizinga, griffier, op 30 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.