In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding. De eiser, geboren in 1948 en met beperkingen als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis, had een aanvraag ingediend voor 1 uur individuele begeleiding per week. Deze aanvraag werd afgewezen door het college, dat in een eerder besluit een pgb voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 had toegekend, maar slechts voor 3 uur begeleiding per week, verdeeld over verschillende zorgverleners.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beroep is gegaan tegen het besluit van het college, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag voor 1 uur begeleiding werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 maart 2020 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat de jaarlijkse beoordeling voor hem belastend is en hij een pgb voor een langere periode wenst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om het pgb voor slechts één jaar toe te kennen, gezien de noodzaak voor regelmatige evaluatie van de zorgbehoefte van de eiser.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de Wmo 2015 geen minimale of maximale duur voor de toekenning van een pgb voorschrijft, en dat het aan de gemeente is om dit te bepalen op basis van individuele omstandigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college een gerechtvaardigd belang heeft om de duur van de toekenning te beperken tot één jaar, gezien de eerdere inzet van het pgb door de eiser en de noodzaak om te monitoren hoe het budget wordt besteed. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor 1 uur begeleiding per week door het college in stand blijft.