ECLI:NL:RBZWB:2020:1642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19_3081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, een 39-jarige man die eerder een Ziektewetuitkering ontving, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV waarin werd bepaald dat hij met ingang van 15 oktober 2018 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het UWV had eerder al een ZW-uitkering beëindigd en eiser als geschikt voor werk beoordeeld. Tijdens de zitting op 16 maart 2020 heeft de rechtbank eiser de gelegenheid gegeven om beroepsgronden te formuleren, maar eiser heeft dit niet gedaan vanwege toevoegingsformaliteiten. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3081 ZW

uitspraak van 31 maart 2020 van de rechtbank in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 15 oktober 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 29 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 maart 2020. Het beroep is gelijktijdig behandeld met eisers beroep in de zaak met procedurenummer BRE 19/4952 WIA. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is een 39-jarige man die werkzaam is geweest als gastheer/beveiliger voor 40 uur per week. Op 14 september 2016 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege psychische klachten en nek- en schouderklachten.
Het UWV heeft bij besluit van 28 december 2016 een ZW-uitkering toegekend aan eiser met ingang van 21 december 2016. Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het UWV deze uitkering beëindigd met ingang van 12 september 2018.
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 12 september 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Volgens het UWV is eiser per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Eiser heeft zich op 15 oktober 2018 opnieuw ziek gemeld vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van deze datum geen recht heeft op een ZW-uitkering. Volgens het UWV is eiser per deze datum geschikt voor zijn werk. De bij de WIA-beoordeling geduide functies zijn daarbij aangemerkt als maatgevende arbeid.
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar hij heeft voorafgaand aan de zitting geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft eiser ter zitting in de gelegenheid gesteld om alsnog beroepsgronden te formuleren, waarbij hem is medegedeeld dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld als hij hiervan afziet. Eiser heeft desondanks geen beroepsgronden geformuleerd vanwege toevoegingsformaliteiten. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 31 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
*de griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.