ECLI:NL:RBZWB:2020:1643
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens onvoldoende dringende redenen en verwijtbaarheid bij ontstaan schuld
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, die was afgewezen door het college. De afwijzing was gebaseerd op artikel 13 van de Participatiewet, dat stelt dat er geen recht op bijstand is voor de aflossing van een schuldenlast als de aanvrager over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Eiseres, die uit Ethiopië was gevlucht en haar echtgenoot was kwijtgeraakt, stelde dat zij geen verwijt kon worden gemaakt voor het ontstaan van haar schuld aan de belastingdienst, die voortvloeide uit de terugvordering van kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van zeer dringende redenen voor het verlenen van bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 maart 2020.