ECLI:NL:RBZWB:2020:166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
BRE 19_4970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door college op aanvraag tegemoetkoming chroom-6

In deze zaak heeft eiser op 26 september 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg op zijn aanvraag van 18 maart 2019 voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling Tegemoetkoming chroom-6. Eiser heeft het college bij brief van 10 september 2019 in gebreke gesteld. Het college heeft op 30 oktober 2019 inhoudelijk beslist op de aanvraag van eiser. Eiser heeft vervolgens de rechtbank laten weten dat hij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen wenst te handhaven, omdat hij het niet eens is met het besluit van 30 oktober 2019.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, en dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van het indienen van het beroep nog geen besluit was genomen en dat de ingebrekestelling door het college is ontvangen.

De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat het college inmiddels op 30 oktober 2019 heeft beslist. Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst het beroep dat is gericht tegen het inhoudelijke besluit van 30 oktober 2019 naar het college om als bezwaar te worden behandeld. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het college het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4970 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. Breukers,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Op 26 september 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college op zijn aanvraag van 18 maart 2019 om hem een tegemoetkoming toe te kennen op grond van de Regeling Tegemoetkoming chroom-6.
Bij brief van 10 september 2019 heeft eiser het college in gebreke gesteld.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het college inhoudelijk beslist op de aanvraag van eiser.
Bij brief van 11 november 2019 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat hij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen wenst te handhaven omdat hij het niet eens is met het besluit van 30 oktober 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van en besluit door het college nog geen besluit was genomen en dat twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling door het college is ontvangen.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog te nemen besluit.
4. De rechtbank stelt vast dat het college bij besluit van 30 oktober 2019 alsnog heeft beslist op de aanvraag. Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
5. Aangezien de inhoudelijke standpunten van partijen ten aanzien van het primaire besluit van 30 oktober 2019 nog onvoldoende tussen het college en eiser zijn uitgesproken en besproken, verwijst de rechtbank het beroep voorzover dit is gericht tegen dit inhoudelijke besluit op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar het college om het als bezwaar te behandelen. In de bezwaarprocedure zal het college ook moeten beslissen op het verzoek van eiser om een dwangsom.
6. De rechtbank ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep licht van gewicht is omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
7. De rechtbank bepaalt, met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.B. Both, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.