ECLI:NL:RBZWB:2020:1663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
02/242666-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in Etten-Leur

Op 23 september 2019 vond er een schietincident plaats in Etten-Leur waarbij twee broers, aangeduid als A en B, betrokken waren. De broers hadden het plan om een derde persoon, [naam 1], te intimideren. Beide broers waren in het bezit van vuurwapens. Broer A schoot in de richting van [naam 1] en een getuige, maar raakte niemand. De rechtbank oordeelde dat A schuldig was aan poging tot doodslag op beide personen, terwijl B werd veroordeeld voor medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, maar werd vrijgesproken van poging doodslag. Na het incident schoot broer B al rijdend in de lucht, wat leidde tot een vrijspraak voor poging doodslag voor beide broers, maar een veroordeling voor bedreiging. Broer A kreeg een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, en broer B kreeg 12 maanden gevangenisstraf. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke actie met de intentie om angst aan te jagen, maar niet met de intentie om daadwerkelijk te doden. De rechtbank oordeelde dat de schoten op de [straat 1] en [straat 2] als bedreiging met een misdrijf tegen het leven moesten worden gekwalificeerd, en dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242666-19
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1958 te [geboorteplaats verdachte]
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Grave
raadsman mr. Kersemaekers, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 23 september 2019 te Etten-Leur (lokatie
[straat 1] en/of [straat 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] (telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op korte afstand van en gericht op, althans in de richting van die [naam 1] een of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 23 september 2019 te Etten-Leur (lokatie
[straat 1] en/of [straat 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door met een vuurwapen (op korte afstand) in de richting van die [naam 1] te
schieten en/of in de directe nabijheid van die [naam 1] (meermalen), al dan niet in de lucht, te schieten.
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 23 september 2019 te Etten-Leur (lokatie
[straat 1] en/of [straat 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] en/of [naam 3] (telkens) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op korte afstand van en gericht op, althans in de richting van die [naam 2] en/of [naam 3] een of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 23 september 2019 te Etten-Leur (lokatie
[straat 1] en/of [straat 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 2] en/of [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen (op korte afstand) in de richting van, die [naam 2] en/of [naam 3] te schieten en/of in de directe nabijheid van die [naam 3] (meermalen), al dan niet in de lucht, te schieten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat [medeverdachte] en [verdachte] op 23 september 2019 samen naar het [straat 1] zijn gereden in de auto van [medeverdachte] . Het is volgens haar niet in discussie dat daar is geschoten. Op grond van de verklaringen van aangever [naam 2] , aangever [naam 1] en ook de verklaring van [medeverdachte] , is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte] heeft geschoten. Zowel [naam 2] als [naam 1] verklaren dat er in hun richting is geschoten. Bij de rechter-commissaris verduidelijkt [naam 2] dat nog. Dat wordt naar de mening van de officier van justitie ondersteund door het gat in de raamstijl van de auto van [naam 1] , welke beschadiging past bij een inschot door een kogelprojectiel. De verklaring en de bevindingen van [verbalisant] ten aanzien van het gat in de raamstijl, zijn naar haar mening bruikbaar voor het bewijs. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat er op het [straat 1] door [verdachte] inde richting van [naam 2] en [naam 1] is geschoten.
Op de [straat 2] is er daarna meerdere keren geschoten door [medeverdachte] . Dat blijkt uit de verklaringen van aangever [naam 1] , van getuigen en [medeverdachte] , die verklaart daar meerdere keren geschoten te hebben, alsook uit de aangetroffen hulzen.
De officier van justitie acht de verklaring van aangever [naam 1] over de wijze van schieten op de [straat 2] betrouwbaar. Dat er mogelijk veel valt te zeggen over de persoon [naam 1] wil op zichzelf niet zeggen dat zijn verklaring niet betrouwbaar is. Integendeel, zijn verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. De verklaring van [medeverdachte] maakt dit, gelet op de beperkte inhoud ervan en het moment waarop hij deze heeft afgelegd, niet anders. De officier is dan ook van mening dat aan de verklaring van [naam 1] meer waarde moet worden gehecht en dat er van moet worden uitgegaan dat [medeverdachte] op de [straat 2] gericht op [naam 1] en [naam 3] heeft geschoten, zoals [naam 1] heeft verklaard. Dat [medeverdachte] toen [naam 1] niet gezien zou hebben, zoals hij ter zitting heeft verklaard, acht zij niet geloofwaardig gezien zijn verklaring bij de politie. Zij voegt daar desgevraagd aan toe dat de foto’s van de camera op de [straat 2] , de auto van [medeverdachte] laten zien op twee verschillende momenten in twee verschillende richtingen en dat het tweede moment na het schieten op het [straat 1] is. Samenvattend stelt zij dat de twee verdachten naar [naam 1] zijn gereden en dat op twee verschillende locaties met een vuurwapen richting [naam 1] is geschoten; [verdachte] op het [straat 1] en [medeverdachte] op de [straat 2] . Het dossier levert naar haar mening onvoldoende aanknopingspunten op voor vol opzet, maar wel voor voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 1] bij beide verdachten. Op beide locaties is er sprake van medeplegen, ook al heeft elke verdachte maar op een plaats geschoten. Verdachten hebben voorafgaand aan of tijdens het rijden naar het [straat 1] er over gesproken wat ze zouden gaan doen. Ze zijn als een eenheid opgetrokken en hebben ieder, aanvullend op de ander, een wezenlijke rol vervuld. Dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, kan echter niet worden vastgesteld, op grond waarvan de officier van justitie requireert tot vrijspraak van de poging tot moord. Wettig en overtuigend is bewezen de onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag in vereniging.
De onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag in vereniging, kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Zowel voor [naam 2] als [naam 3] geldt dat er op korte afstand op hen is geschoten. Volgens de verklaring van [medeverdachte] stonden er wat mensen ( [naam 3] ) bij [naam 1] toen hij schoot. Door vanaf korte afstand met een vuurwapen in de richting van [naam 2] en [naam 3] te schieten, hebben verdachten de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij deze mannen dodelijk zouden raken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft weliswaar geen verklaring afgelegd, maar dat kan hem niet worden tegengeworpen. In deze zaak doet zich niet de situatie voor dat het bewijsmateriaal om een verklaring schreeuwt. De verklaring van aangever [naam 1] is om meerdere redenen onbetrouwbaar, zo liegt hij over de dader en de achtergrond van het schieten. Door de officier van justitie is verzuimd zaken over hem uit te zoeken. De verdediging verzoekt die apert onware verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Op grond van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte op de bewuste dag aanwezig was op het [straat 1] en/of de [straat 2] te Etten-Leur. De verklaring van [naam 1] , de beweerdelijke achtergrond met betrekking tot de dochter van verdachte, de mastgegevens, de verklaring van de kleindochter en de verklaring van getuige [naam 2] , plaatsen hem niet op de plaats delict. Mocht worden geoordeeld dat hij wel ter plaatse was, dan is er geen sprake geweest van poging moord of poging doodslag. Nergens blijkt uit dat er gericht is geschoten op [naam 2] , [naam 1] of [naam 3] . Er was ook geen aanmerkelijke kans dat zij geraakt zouden worden. Er is onvoldoende onderzoek verricht om vast te stellen in welke richting er is geschoten. Verder is het nog de vraag of er met scherp is geschoten. Dat het gat in de bus van [naam 1] een kogelgat is, is niet meer dan een aanname. Het bewijs mag niet steunen op de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , die alleen op basis van zicht en zonder te beschikken over een daadwerkelijk relevante technische achtergrond, zaken heeft vastgesteld en daaraan conclusies heeft verbonden. Daarom dient vrijspraak te volgen terzake van de pogingen tot moord/doodslag.
Er kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld of er een kans heeft bestaan dat personen daadwerkelijk gedood konden worden, laat staan hoe aanmerkelijk deze kans was en ten aanzien van wie die heeft bestaan. Uit het dossier volgt niet eens dat er met scherp is geschoten. Daarbij is ook van belang dat [medeverdachte] heeft verklaard dat het aanjagen van vrees zijn doel was. Daarin ligt besloten dat de kans niet werd aanvaard dat personen het leven zouden laten. Noch op het [straat 1] noch op de [straat 2] is opzet aan de orde geweest op het doden van personen. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking gericht op het van het leven beroven van de in de tenlastelegging genoemde personen. Uit het niets blijkt van een plan dat gericht was op het doden van [naam 1] , [naam 2] of [naam 3] en ook blijkt nergens uit dat gericht schieten de bedoeling was.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat verdachte ter plaatse was, refereert de verdediging zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreigingen aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Door een persoon genaamd [naam 2] [1] , wonend aan het [adres 1] te Etten-Leur, wordt op maandag 23 september 2019 15.56 uur [2] melding gedaan via 112 dat er een wagen aan komt rijden en dat men begint met schieten. Het was een Opel Astra Stationwagen kleur grijs. Hij heeft een pistool gezien. In de auto zaten 4 personen, 2 mannen en 2 vrouwen. De personen zouden van het kamp komen. Er was achter op de parkeerplaats geschoten en verderop ook nog 6 of 7 maal. Toen de mensen in de auto de dakdekkers zagen is er geschoten. [naam 2] wordt daarna ter plaatse als getuige gehoord. [3] Hij verklaart dat hij op de parkeerplaats was aan de achterzijde van het [adres 1] , zijnde zijn woning. Er waren dakdekkers bij hem aan het werk. Een Duitser en twee Polen. Hun bus stond op 1,5 meter van zijn poort. Op enig moment zag hij een Opel Stationwagen aan komen rijden. Hij dacht dat hier twee mannen en twee vrouwen in zaten. Op enig moment stapte er een man uit de auto die zijn hand opheft en hij hoorde gelijk een schot. De schutter stond ongeveer 7 meter van de bus vandaan op de plek waar de huls is aangetroffen. De Duitse dakdekker stond naast zijn bus. De auto reed daarna weg richting de [straat 2] . Kort daarna hoorde de getuige 5 à 6 schoten. Hij heeft dit niet kunnen zien, maar alleen gehoord. Hij zag dat de Duitser zijn achtertuin inrende.
Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris geeft getuige [naam 2] desgevraagd aan dat er zijn kant op werd geschoten én naar de kant van de dakdekker. [4] Hij zag de arm van de schutter op hen beiden gericht worden en hij hoorde één schot. De rechter-commissaris noteert daarbij dat de getuige zijn arm hierbij recht vooruit steekt. Hij verklaart dat één schot op hen is gericht en dat ze toen zijn ingestapt.
Op 27 oktober 2019 doet [naam 2] aangifte van het voorval waarbij op hem en de dakdekkers is geschoten. Hij verklaart dan over de precieze plaats waar hij en [naam 1] stonden. [naam 1] stond naast de auto en [naam 2] stond ervoor. De afstand tussen [naam 2] en [naam 1] bedroeg ongeveer 1,5 meter. Ze waren met elkaar aan het praten. De schutter zou in het verlengde hebben gestaan van waar [naam 1] stond. [5]
[naam 1] doet op 23 september 2019 aangifte [6] en verklaart dat hij zijn auto op de parkeerplaats had gezet bij de mensen voor wie ze kwamen werken. Hij werkte daar met [naam 3] en ene [naam 4] van wie hij de achternaam niet kent. Hij stond bij de auto met de eigenaar. Er kwam een auto aangereden, waarbij iemand uitstapte en schoot. De man die uitstapte stapte uit aan de kant van de bijrijder. De bestuurder was een man en er werd in hun richting geschoten.
Hij is samen met [naam 3] de woning ingegaan en door de voordeur de straat opgegaan. Toen kwam dezelfde auto voorbij gereden en is er vanuit de auto weer geschoten. De schutter hield zijn arm uit het raam en schoot meerdere keren.In een aanvullende telefonische verklaring bevestigt hij de mededeling van de verbalisant dat in de auto een [achternaam] met zijn vrouw zat en dat er een broer van [achternaam] uit Ossendrecht bij was. [7] Die broer was de vader van [naam 5] , met wie zijn zoon wat had gehad. Beide broers hadden geschoten. Eerst de vader van [naam 5] en later, vanuit de auto, de broer van de vader van [naam 5] .
Getuige [naam 6] verklaart dat hij voor [naam 1] werkt samen met [naam 3] . [8] Hij hoorde opeens een schot en zag toen dat [naam 3] de benen nam en dat [naam 1] achter hem aanging. Hij heeft zich aan de andere kant in veiligheid gebracht en zag daar de auto. Hij hoorde toen nog een paar schoten.
Getuige [naam 7] , wonend op nummer [huisnummer] , die ter plaatse is gehoord, zat in zijn woonkamer toen hij 5 knallen hoorde. [9] De eveneens ter plaatse gehoorde getuige [naam 8] , wonend aan de [adres 2] , was in zijn slaapkamer toe hij een aantal harde knallen hoorde. [10]
Op maandag 23 september 2019 is forensisch onderzoek verricht op het [straat 1] , de [straat 2] en de doorsteek van het [straat 3] , waarbij diverse hulzen werden aangetroffen. [11] Aan elke aangetroffen huls is een zogenaamd Sin-Nummer toegekend. Bij de woning op het [straat 1] is één 9 mm huls veiliggesteld (Sin AAMT2250NL). Bij de bus werd een mogelijk inschot waargenomen. Hier is ter plaatse geen verder onderzoek naar verricht. Op de [straat 2] bij de doorgang [straat 3] / [straat 1] zijn drie 7.65 mm hulzen aangetroffen. (Sin AAMT2247NL, AAMT2248NL en AAMT2249NL).
De aangetroffen hulzen zijn op verschillende plekken aangetroffen. [12] Eén huls bij de ingang van de parkeerplaats en drie hulzen bij de kruising van de [straat 2] en de [straat 1] . De laatste drie hulzen lagen vanuit de woning aan het [straat 1] bezien aan de overkant van de [straat 2] op of bij het [straat 3] .
Het NFI concludeert [13] dat er aanwijzingen zijn gevonden dat de hulzen [AAMT2247NL en AAMT2248NL] van het merk Gévelot en de huls [AAMT2249NL] van het merk Magtech, kaliber 7,65mm Browning, zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen.
Voorts zijn er aanwijzingen gevonden dat de huls [AAMT2250NL], kaliber 9mm Parabellum van het merk CBC, vermoedelijk is verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum.
Tussenconclusie
Op basis van deze verklaringen in onderling verband en samenhang bezien staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat één schot is gelost bij de ingang van de parkeerplaats in het [straat 1] en later in ieder geval nog drie schoten op de kruising van de [straat 2] met het [straat 1] .
De eerste vraag die de rechtbank aan de orde stelt, is wie deze schoten heeft afgevuurd en wie daarbij aanwezig waren.
Verdachte [medeverdachte] wordt in zijn verhoor van 3 oktober 2019 voorgehouden dat aangever [naam 1] een verhaal vertelt over een ruzie tussen twee zigeunerfamilies en dat aangever verteld had dat de relatie tussen [naam 9] (zoon van [naam 1] ) en [naam 5] voorbij was. [medeverdachte] verklaart dat een dochter van een broer van hem inderdaad bij een zoon van [naam 1] is. [14] [15] Hij verklaart tevens: “Ik ben daar naar toe gereden, maar niet in de veronderstelling om iemand dood te schieten. Ik wilde hem gewoon bang maken om ons met rust te laten. En met het terug rijden heb ik inderdaad geschoten, maar niet op hem. Dat kan ik zweren. Ik schoot gewoon in de lucht. Ik ben eerlijk gezegd een beetje in paniek geraakt. Maar het was echt niet de bedoeling om die meneer dood te schieten. Het was meer bedoeld om hem af te schrikken”. Hij geeft aan een keer of drie geschoten te hebben en reed op dat moment in zijn auto. Hij heeft met een echt pistool geschoten.
[naam 1] (zo wordt [naam 1] door hem genoemd) is die dag 3 à 4 keer langs gereden. Verder heeft [naam 1] niets gedaan. Hij wist dat er 7.65 munitie in zijn wapen zat, omdat dit op de kogel stond. Hij besloot het vuurwapen te pakken toen [naam 1] 3 à 4 keer voorbij reed. Hij sprak af met een andere persoon, te weten de schutter. De andere schutter is uit de auto gestapt. Hij heeft hem niet zien schieten. Heeft gehoord dat dat ding afging. Naast [naam 1] stonden er ook andere mensen. [naam 1] liep volgens hem weg toen de ander had geschoten. Hij heeft de tweede keer geschoten om hem bang te maken.
Tussenconclusie
Op basis van deze verklaring, tezamen met voornoemde telefonische verklaring van [naam 1] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte] heeft geschoten toen hij op de [straat 2] reed. Op grond van zijn verklaring en op grond van de aangetroffen hulzen staat tevens vast dat er met scherpe munitie is geschoten. In de auto was op dat moment een bijrijder aanwezig, maar het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat er op die plaats ook door de bijrijder is geschoten. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte] aanwezig was bij de schietpartij op het [straat 1] , waarbij de bijrijder is uitgestapt en heeft geschoten.
[verdachte] is eveneens als verdachte van de schietpartij aangemerkt. Hij heeft op een aantal details na, op advies van zijn raadsman geen verklaring afgelegd en ter zitting geen antwoord willen geven op gestelde vragen. De rechtbank treft in het dossier het volgende aan:
* Over de telefoon met nummer
[telefoonnummer] ,in gebruik bij [verdachte] , wordt vermeld [16] dat er historische verkeersgegevens zijn opgevraagd. Gebleken is dat het nummer op 23 september 2019 omstreeks 13.59 uur aanstraalde op een mast aan de Wouwse Plantage, om 15.55 uur en 15.58 uur aanstraalde op de zendmast [straat 4] te Etten-Leur en om 15.59 uur aan de [straat 5] te Etten-Leur en om 16.03 uur op een mast te Rucphen. De masten in Etten-Leur zijn gelegen in de nabijheid van de [straat 6] en het [straat 1] te Etten-Leur;
* De kleindochter van [medeverdachte] , [naam 10] , is op 23 september gehoord. [17] Zij verklaart die dag (23 september 2019) naar haar opa en oma te zijn gegaan. Behalve haar opa en oma was er ook familie, de broer van haar opa. Die broer was samen met zijn vrouw. Zij weet niet hoe zij heten want zij heeft hen al heel lang niet meer gezien. Ze wonen niet heel dichtbij, volgens haar 50 kilometer bij hen vandaan. Haar opa en zijn broer hebben wel een goede band. De visite was met een soort busachtige auto, grijze bus. Deze was van de broer van haar opa. De eerste keer zag zij deze bus wel maar de laatste keer was deze weg. Dit was de laatste keer dat zij haar opa zag;.
* [verdachte] geeft in zijn verklaring van 10 oktober 2019 aan dat hij een zilvergrijze bus heeft van het merk Renault Traffic; [18]
* Het proces-dossier bevat de volgende informatie waaruit kan worden afgeleid dat er problemen bestaan in verband met de relatie van de dochter van [verdachte] , [naam 5] , en de zoon van [naam 1] ;
In een WhatsApp gesprek aangetroffen in de telefoon van de moeder van [naam 5] , [naam 12] , staat: “dat die kanke mensen onze dochter hebben afgepakt”. [19]
Verdachte [medeverdachte] verklaart op 3 oktober 2019 over problemen in Roermond tussen de zoon van [naam 1] en [naam 1] en een broer van hem, waarbij een wapen zou zijn getoond en dat zijn broer in paniek bij hem kwam. [20]
In een telefoongesprek van een verbalisant met [naam 1] op 5 oktober 2019, wordt door [naam 1] gezegd dat [naam 5] en zijn zoon van elkaar houden en proberen een bestaan op te bouwen, maar dat dit echter door de [achternaam] wordt verhinderd. [21]
* [naam 2] geeft een signalement van de schutter op het [straat 1] . Een blanke man, 1.75m, gezet postuur, blank, rood gelaat, grijs haar kalend, geen bril/ baard/snor. [22]
Gelet op de bevindingen met betrekking tot de telefoon van [verdachte] , de beschrijving van de bus die door [naam 10] is gezien, de bus die [verdachte] volgens zijn eigen verklaring heeft en die in de beschrijving van [naam 10] past, en het gegeven dat Ossendrecht, waar hij woont, blijkens de openbare bron Google op ongeveer 45 km afstand van Etten-Leur ligt, staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] op 23 september bij zijn broer in Etten-Leur is geweest. Gezien de bewegingen van zijn telefoon, is het naar het oordeel van de rechtbank ook aannemelijk dat hij in de omgeving van het [straat 1] is geweest.
Daar komt bij de verklaring van [medeverdachte] dat hij met de schutter die op het [straat 1] schoot, had afgesproken, hetgeen past in de verklaring van [naam 10] omtrent de visite bij haar opa, [medeverdachte] , die zij lange tijd niet had gezien.
Op grond van het verblijf van [naam 5] bij [naam 1] , het hiervoor genoemde WhatsApp gesprek en de volgens [medeverdachte] bestaande problemen met [naam 1] en zijn verklaring dat men [naam 1] wilde bang maken, kan naar het oordeel van de rechtbank ook een reden voor een betrokkenheid van [verdachte] bij de schietpartij worden aangenomen.
Het door [naam 2] gegeven signalement van de schutter sluit [verdachte] als schutter ook niet uit.
Verdachte heeft op vragen omtrent dit alles geen antwoord willen geven, terwijl dat onder al deze omstandigheden wel van hem kon worden verwacht.
Tussenconclusie
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] de schutter is geweest op het [straat 1] en dat hij als bijrijder aanwezig was toen [medeverdachte] schoten loste terwijl hij op de [straat 2] reed.
Bij deze conclusies komt, gelet op het gevoerde verweer, de vraag aan de orde of er op het [straat 1] met scherp is geschoten en op wie er is geschoten.
Aangever [naam 2] geeft in zijn hiervoor genoemde verklaring bij de rechter-commissaris aan dat hij de arm op hen beiden gericht zag worden en daarbij één schot hoorde. Er is, zoals hiervoor weergegeven, ter plaatse één huls gevonden, 9mm. De rechtbank stelt op basis van de foto’s (foto 5 en 6) vast dat die huls niet afkomstig van een losse flodder is. [23] [naam 2] geeft aan dat de schutter stond op de plaats waar de huls is aangetroffen.
Op grond van dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank in meer dan voldoende mate vast dat er op 23 september 2019 op het [straat 1] met een scherpe patroon is geschoten.
Op de foto’s behorend bij het onderzoek schietincident [24] is te zien dat er een gat zit in de linkerstijl van de voorruit van de auto van [naam 1] (vanaf de voorkant van de auto gezien.) De rechtbank constateert dat de plaats van deze opening past bij de richting waarin volgens [naam 1] en [naam 2] blijkens hun hiervoor weergegeven verklaringen, is geschoten, namelijk op hen dan wel in hun richting. Voorts bevindt de plaats van deze opening zich tussen waar [naam 2] en [naam 1] bezien vanaf de voorkant van de auto stonden, namelijk [naam 1] links van de auto en [naam 2] ervoor, op ongeveer anderhalve meter afstand van elkaar. Daarmee past de plaats van het gat bij hetgeen [naam 2] en [naam 1] verklaren over hoe er is geschoten.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling tevens de bevindingen en verklaring van [verbalisant] . [verbalisant] geeft in zijn aanvullend proces-verbaal [25] aan dat hij op basis van zijn waarnemingen tot de bevinding komt dat er sprake is van een inschot. Hij acht het zeer onwaarschijnlijk dat het gat door iets anders is veroorzaakt dan door een kogelprojectiel. Dit gezien het materiaal en de ronding van de A-stijl. Gelet op de aangetroffen omstandigheden trekt hij de conclusie dat het inschot recent was ontstaan. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris geeft hij aan dat hij zichzelf in staat acht om de aannemelijkheid dat het om een kogelinslag gaat vast te stellen. [26] Hij doet dat op basis van zicht en zijn bevindingen zijn gebaseerd op ervaring. Gezien de door [verbalisant] in zijn voornoemd proces-verbaal beschreven ervaring, heeft de rechtbank geen aanleiding aan die ervaring te twijfelen.
Tussenconclusie
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat er door [verdachte] met een scherp patroon is geschoten in de richting van [naam 2] en [naam 1] en dat dit schot een gat heeft veroorzaakt in de raamstijl van de auto van [naam 1] .
Dat er op het [straat 1] in de richting van [naam 3] is geschoten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Hoewel [naam 2] en [naam 1] verschillend verklaren over de exacte locatie van [naam 3] , kan de rechtbank op grond van hun verklaringen in ieder geval vaststellen dat hij zich te ver van [naam 2] en [naam 1] bevond om enige kans te lopen geraakt te worden, gelet op de richting van het schot zoals de rechtbank dat hiervoor heeft vastgesteld.
Beoordeeld dient te worden of al het hiervoor genoemde handelen poging tot moord of poging tot doodslag oplevert of alleen bedreiging zoals subsidiair ten laste is gelegd en wie van beide verdachten welk verwijt kan worden gemaakt.
Gelet op de conclusies die de rechtbank hierna trekt op basis van de omstandigheden die zij in het dossier aantreft bij het schieten op de [straat 2] , welke conclusies van belang zijn voor het oordeel bij het schieten op het [straat 1] , zal de rechtbank eerst de schietpartij op de [straat 2] behandelen
De [straat 2]
Op de [straat 2] zijn, zoals hiervoor vermeld, drie hulzen aangetroffen, welke gelegen waren aan de kant waar de [straat 2] grenst aan het [straat 3] en dus aan de andere kant dan waar het [straat 1] is gelegen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met zijn Opel Insignia reed toen hij schoot. In het dossier bevinden zich screenshots van camerabeelden waarop de Opel van [medeverdachte] en een Opel stationwagen rijdend op de [straat 2] op of rond het moment dat daar geschoten is, te zien zijn. Op grond van dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat laatstgenoemde auto de auto van [medeverdachte] is.
Deze auto is op de beelden op twee tijdstippen zichtbaar, met een tijdsverschil van ongeveer drie minuten, rijdend in tegengestelde richtingen. Het eerste tijdstip (15:55 uur) is, gezien het hiervoor genoemde tijdstip van de 112 melding, het moment waarop de auto naar het [straat 1] rijdt en het tweede tijdstip het moment waarop die auto terugkomt. Op dat laatste tijdstip rijdt de auto op de [straat 2] in een richting waarbij het [straat 3] aan de rechterkant van de auto ligt en het [straat 1] aan de linkerkant. [naam 1] geeft op de tekening die hij heeft gemaakt aan dat hij aan de [straat 2] stond en hij tekent de auto rijdend op de wijze zoals hiervoor door de rechtbank beschreven. [27] Op grond daarvan moet geconcludeerd worden dat de bestuurder zich aan de kant bevond waar [naam 1] stond, terwijl de hulzen, zoals hiervoor aangegeven, zijn aangetroffen aan de andere kant van de weg dan waar [naam 1] stond.
Het betoog van de verdediging dat [naam 1] niet op de [straat 2] was, omdat hij volgens [naam 2] nog bij hem stond, wordt weerlegd door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen waaruit blijkt dat [naam 1] na het schietincident op het [straat 1] via de voordeur naar buiten is gerend.
Wanneer, zoals [naam 1] verklaart, er vanuit de auto in zijn richting is geschoten, dan zou de bestuurder vanuit het raampje aan zijn kant het pistool op [naam 1] moeten hebben gericht. Het is naar het oordeel van de rechtbank meer waarschijnlijker dat de hulzen dan op de [straat 2] terecht zouden zijn gekomen, aan de linkerkant van de auto, dan dat deze, zoals nu het geval is, terecht zijn gekomen aan de rechterkant. Dat laatste past meer bij het in de lucht schieten, waarbij de hulzen over de auto aan de rechterkant terecht kunnen zijn gekomen. [medeverdachte] heeft ook steeds verklaard dat er niet gericht geschoten is. Hij heeft verklaard dat er door hem in de lucht is geschoten en dat men [naam 1] alleen schrik wilde aanjagen, wat past bij voornoemde bevindingen.
Onder die omstandigheden acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat er gericht op [naam 1] is geschoten. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat er in de lucht is geschoten op het moment dat [medeverdachte] [naam 1] zag en daarmee een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht jegens [naam 1] , gepleegd door [medeverdachte] .
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om wettig en overtuigend vast te stellen waar [naam 3] zich bevond toen er op de [straat 2] werd geschoten. In het dossier is een foto opgenomen van Google maps [28] waarop met een gele lijn een route is getekend die door een van de slachtoffers bij het incident zou zijn afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarbij om [naam 3] , gelet op wat [naam 1] over zijn eigen handelen verklaart. De daar getekende route laat de mogelijkheid open dat [naam 3] niet op de [straat 2] was toen er werd geschoten, maar al een andere kant was opgegaan, namelijk zoals op de foto getekend. Door het ontbreken van een verklaring van hem, heeft hij daarover zelf geen duidelijkheid gegeven. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [naam 3] op de [straat 2] was toen [medeverdachte] schoot en zal van dat onderdeel vrijspraak volgen.
Het [straat 1]
Op grond van de verklaring van [naam 2] en [naam 1] in welke richting er is geschoten, hun verklaringen over waar zij stonden, het gat in de auto dat zich bevindt tussen de plekken waar [naam 2] en [naam 1] stonden en het gegeven dat er met scherp is geschoten, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de richting van [naam 2] en [naam 1] heeft geschoten. Gezien de verklaring van [medeverdachte] dat ze [naam 1] hebben opgezocht met de bedoeling om hem schrik aan te jagen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het schot bedoeld was voor [naam 1] . Door echter in de richting te schieten van twee personen die op korte afstand van elkaar staan, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en blijkens zijn handelen ook op de koop toegenomen, dat zijn schot een van die twee personen zou raken. Dat [verdachte] een zo geoefend schutter was dat hij wist wat hij deed, is immers gesteld noch gebleken.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] gepoogd heeft zowel [naam 2] als [naam 1] van het leven te beroven.
De opzet van verdachten
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat voorafgaand aan het incident het plan bestond om [naam 1] van het leven te beroven. [medeverdachte] heeft vanaf het moment dat hij ging verklaren, steeds verklaard dat het de bedoeling was om [naam 1] schrik aan te jagen. Hij bevestigt dat dat ook zo is afgesproken. Dit deel van zijn verklaring past ook bij hetgeen de rechtbank hiervóór heeft vastgesteld over de wijze waarop op de [straat 2] moet zijn geschoten. Het plan was naar het oordeel van de rechtbank dan ook om schrik aan te jagen, wat zou gebeuren met wapens, gelet op de wapens die waren meegenomen en op wat zich vervolgens heeft afgespeeld. Er kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] op een gegeven moment dat plan hebben veranderd en evenmin wanneer en waarom [verdachte] van dat plan is afgeweken en heeft geschoten zoals de rechtbank heeft vastgesteld. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat bij hem sprake is geweest van voorbedachten rade. Op grond daarvan acht de rechtbank de primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen, maar wel de ten laste gelegde poging doodslag op [naam 2] en [naam 1] , gepleegd door [verdachte] .
Van deze poging doodslag kan alleen [verdachte] een verwijt worden gemaakt. De intentie van [medeverdachte] was, gelet op de voorgaande overweging van de rechtbank, alleen gericht op het bedreigen van [naam 1] . Hij kon er weliswaar van uitgaan dat [verdachte] een wapen zou gebruiken om [naam 1] te bedreigen, maar hoefde er niet op bedacht te zijn dat [verdachte] gericht een schot zou afvuren. Niet kan worden bewezen dat hij heeft gezien dat [verdachte] het wapen richtte of dat er een zodanig moment is geweest dat geoordeeld moet worden dat hij dat schieten als onderdeel van de tevoren afgesproken bedoeling heeft geaccepteerd. Omdat er daarbij geen nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] heeft bestaan, is niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de poging tot doodslag samen met een ander heeft gepleegd. Dit betekent dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De schoten op de [straat 2] zijn eveneens te zien als onderdeel van het gezamenlijk door [medeverdachte] en [verdachte] opgevatte plan om [naam 1] te bedreigen. Gelet op het schot dat [verdachte] eerder had afgevuurd, is de rechtbank van oordeel dat de schoten op de [straat 2] aan [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk kunnen worden toegerekend. Het in de lucht schieten met een wapen in de nabijheid van [naam 1] dient als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven te worden gekwalificeerd, welk feit door [medeverdachte] en [verdachte] samen en in vereniging is gepleegd.
Betrouwbaarheid [naam 1]
Door de verdediging is de betrouwbaarheid van aangever [naam 1] bestreden. De rechtbank acht zijn verklaring echter bruikbaar voor het bewijs. [naam 1] is inderdaad, zoals wordt betoogd, niet open over het waarom van de schietincidenten en in eerste instantie ook niet over wie er geschoten zou hebben, gelet op zijn beschrijving van de schutter, maar over het feit dat er op het [straat 1] in de richting van hem en [naam 2] is geschoten, sluiten zijn verklaring en die van [naam 2] op elkaar aan en dat is de kern van de zaak die voor de beoordeling van belang is. Dat hij heeft verklaard dat er op de [straat 2] gericht op hem is geschoten acht de rechtbank verklaarbaar door het voorafgaande gebeuren, waarbij in zijn richting is geschoten, hetgeen zijn verklaring kan hebben gekleurd, maar dat er toen is geschoten en dat die schoten voor hem bestemd waren, staat onweerlegbaar vast. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is en kan bijdragen aan het bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De officier van justitie heeft bij ieder van de aan verdachte tenlastegelegde feiten de gebeurtenissen op het [straat 1] en de [straat 2] gezamenlijk opgenomen door beide locaties door middel van en/of bij elkaar te plaatsen. De rechtbank begrijpt dat de Officier van justitie daarmee al hetgeen primair en subsidiair is opgenomen op elke specifieke locatie van toepassing heeft willen doen zijn. Vanwege de bewezenverklaring waar de rechtbank toe komt, en die bij elke locatie verschillend is, zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten voor elke locatie afzonderlijk op de bewezenverklaring beoordelen. Zij zal elke locatie als een apart onderdeel van feit 1 en feit 2 beschouwen en in de bewezenverklaring betrekken
Daarvan uitgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 23 september 2019 te Etten-Leur (lo
catie [straat 1] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van die [naam 1] een kogel heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 23 september 2019 te Etten-Leur (lo
catie [straat 2] ), tezamen en in vereniging met een ander, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen in de richting van die [naam 1] te schieten en/of in de directe nabijheid van die [naam 1] (meermalen), in de lucht, te schieten;
Feit 2
Primair
op 23 september 2019 te Etten-Leur (lo
catie [straat 1] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van die [naam 2] een kogel heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in die zin dat hij gezondheidsklachten heeft en een tweede generatie oorlogsslachtoffer is. Het ondergaan van detentie is daardoor onevenredig zwaarder voor hem dan voor iemand die hier niet mee te maken heeft. De detentie maakt ook een grote indruk op verdachte. Dat gegeven in combinatie met de broze gezondheid en het blanco strafblad maakt dat de verdediging van oordeel is dat kan worden volstaan met een langdurige voorwaardelijke straf. De verdediging merkt daarbij op dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis verblijft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee personen – zijnde aangevers [naam 1] en [naam 2] – door met een vuurwapen een schot in hun richting te lossen. Daarnaast heeft hij de heer [naam 1] op een later moment samen met zijn broer bedreigd doordat zijn broer drie keer met een vuurwapen in de lucht heeft geschoten.
In de toelichting op de hierna te bespreken vordering van slachtoffer [naam 2] beschrijft deze dat de beschieting een traumatische ervaring voor hem is geweest waarvan hij nog altijd de gevolgen ondervindt. Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de ingrijpende gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers kon hebben. In ieder geval hebben die gevolgen hem er niet van weerhouden om de feiten te plegen. Verdachte heeft met zijn handelen op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op het welbevinden van de slachtoffers. Het mag een wonder heten dat er niemand is geraakt door het gerichte schot dat verdachte heeft gelost. De schoten zijn op twee verschillende momenten gelost op een openbare weg in een woonwijk en in aanwezigheid van andere mensen. Uit de in het dossier opgenomen getuigenverklaringen blijkt dat velen deze schoten hebben gehoord. In het algemeen geldt dat het gebruik van vuurwapens een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en bij de burger angstgevoelens teweegbrengt. Het is voorstelbaar dat dergelijke angstgevoelens in dit geval zijn vergroot doordat de schoten op twee momenten én in de buurt van woningen zijn gelost; bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting – waarbij verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en er daarnaast van verdachtes zwakke gezondheid is gebleken – en het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk worden opgelegd, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie. Dit komt doordat de rechtbank bij feit 2 alleen de subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen acht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 2000,-, als voorschot op de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit 2 en zij acht het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het aandeel van de schade die aan verdachte kan worden toegerekend kan worden vastgesteld op € 1500,-en acht verdachte voor dat bedrag aansprakelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019. Het overige deel, te weten een bedrag van € 500,- kan aan medeverdachte [medeverdachte] worden toegerekend.
Het toegekende smartengeld is het bedrag dat op dit moment naar het oordeel van de rechtbank tenminste terzake van de gebeurtenissen kan worden toegekend.
Mogelijk dat de totale schade uiteindelijk meer zal bedragen, maar in dat geval staat het de benadeelde partij vrij om zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Hetzelfde geldt voor eventueel toekomstige materiele schade.
De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Poging tot doodslag en medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven
gericht;
Feit 2 primair:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Munitie (G2111346, omschrijving: goudkleurig, merk Mund Huls)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 1500,-, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf
23 september 2019;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] , € 1500,- te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2019228570 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 479.
2.Het geschrift, te weten het mutatierapport, pagina 76.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , pagina 48 en 49.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 2 maart 2020 door de rechter-commissaris, los bijgevoegd.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 56.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 29 laatste alinea, pagina 30 vanaf 3e alinea, pagina 31 tot en met 6e antwoord, pagina 33 vanaf 5e vraag.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 46.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] , pagina 63.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 7] , pagina 72.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 8] , pagina 74.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 119.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 91.
13.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2020.
14.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina 284-302.
15.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina’s 301 en 302.
16.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 217.
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 10] , pagina 57-59.
18.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , pagina 344.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 182-183
20.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina 284.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 178.
22.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] , pagina 49.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 119.
24.De foto’s behorende bij het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 14 januari 2020, los bijgevoegd.
25.Aanvullend proces-verbaal van [verbalisant] d.d. 14 januari 2020, los bijgevoegd.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant] d.d. 9 maart 2020 door de rechter-commissaris, los bijgevoegd.
27.Het proces-vebaal van aangifte van [naam 1] , pagina 39.
28.De foto behoren bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina 93.