In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij de belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek, omdat hij niet kon aantonen dat hij voldeed aan het urencriterium. De overgelegde agenda voor het jaar 2012 bevatte enkel hele gewerkte uren zonder specificatie van de werkzaamheden, en voor het jaar 2013 ontbraken bewijsmiddelen geheel. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat er bij de inspecteur vertrouwen was gewekt dat zijn urenregistratie voldoende was om aan het urencriterium te voldoen.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet slaagde in de op hem rustende bewijslast en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.M. Bohnen, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.