In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 31 juli 2019, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer in Breda. Eiser, die van 6 januari 2014 tot 31 december 2016 als gebiedstechnicus werkte, meldde zich op 17 februari 2017 ziek vanwege locomotore klachten. Het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 was eiser aanwezig, samen met zijn partner, en werd het UWV vertegenwoordigd door een medewerker.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsartsen de klachten van eiser hebben beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de geclaimde klachten grotendeels zijn onderkend. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen, zowel voor de fysieke als psychische klachten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat, maar de rechtbank vindt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen beoordeeld. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, dat concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 februari 2019. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.