ECLI:NL:RBZWB:2020:1673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 31 juli 2019, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer in Breda. Eiser, die van 6 januari 2014 tot 31 december 2016 als gebiedstechnicus werkte, meldde zich op 17 februari 2017 ziek vanwege locomotore klachten. Het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 was eiser aanwezig, samen met zijn partner, en werd het UWV vertegenwoordigd door een medewerker.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsartsen de klachten van eiser hebben beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de geclaimde klachten grotendeels zijn onderkend. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen, zowel voor de fysieke als psychische klachten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat, maar de rechtbank vindt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen beoordeeld. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, dat concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 februari 2019. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4670 WIA
uitspraak van uiterlijk 30 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 februari 2020. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn partner [naam partner] . Voor het UWV was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is van 6 januari 2014 tot 31 december 2016 werkzaam geweest als gebiedstechnicus voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 17 februari 2017 ziekgemeld vanwege locomotore klachten.
Bij besluit van 13 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 15 februari 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35 % arbeidsongeschikt werd bevonden.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 februari 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur. Hij heeft daarbij lichamelijk onderzoek gedaan en psychische observaties verricht. Verder heeft hij het medisch dossier en de door eiser ingevulde vragenlijst bestudeerd. De verzekeringsarts concludeert dat er sprake is van medisch objectiveerbare stoornissen waarvoor beperkingen dienen te worden aangenomen. Hij ziet echter onvoldoende reden om geheel mee te gaan in de claimklachten van eiser. De ernst van de geuite klachten en de ervaren belemmeringen komen niet overeen met de objectiveerbare bevinden bij eigen onderzoek. Ten aanzien van forse rug belastende werkzaamheden dienen er fysieke beperkingen te worden gesteld (frequent buigen, staan tijdens het werk, lopen, zitten tijdens het werk, gebogen/getordeerd actief zijn, duwen/trekken, tillen, dragen en frequent zware lasten hanteren). De door eiser ervaren nekklachten zijn bij het eigen verrichte lichamelijk onderzoek niet geheel geobjectiveerd. Behoudens rotatie naar rechts in eindstand licht beperkt. Uit het dagverhaal blijkt dat eiser fietst en autorijdt, waarbij ook bewegingen van de nek voorkomen. Gezien de beperkingen die al gesteld zijn voor de andere fysieke klachten, zijn er geen aanwijzingen voor aanvullende beperkingen hiervoor. Ten aanzien van de tennisellebogen beiderzijds is eiser aanvullend beperkt voor schroefbewegingen maken en frequent reiken. Voor de schouderklachten is hij aanvullend beperkt ten aanzien van boven schouderhoogte actief. De duimklachten zijn niet geobjectiveerd. Eiser ervaart ook psychische klachten, maar deze zijn bij eigen onderzoek van de psyche niet geobjectiveerd. Eiser is hiervoor ook niet onder behandeling. Uit het dagerhaal blijkt dat deze redelijk gevuld is, waardoor er geen aanwijzingen zijn voor disfunctioneren in het dagelijks leven. Er zijn geen aanwijzingen voor het stellen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 februari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen nieuwe aanknopingspunten naar voren zijn gekomen die aanleiding geven tot wijziging van het standpunt. Door eiser zijn geen andere medische gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan is uitgegaan. Er is geen reden eiser beperkt te achten op het persoonlijk en sociaal functioneren. Dat hij veel piekert over het onrecht wat hem 20 jaar geleden is aangedaan is invoelbaar, maar er is geen sprake van een psychische stoornis. Bij psychisch onderzoek zijn geen duidelijke afwijkingen gevonden en eiser gebruikt geen psychofarmaca. Hij wordt niet behandeld door een psycholoog of psychiater, er vinden alleen gesprekken plaats met de POH (praktijkondersteuner van de huisarts). Bovendien bestaan de klachten al 20 jaar en heeft eiser daarmee al die jaren in arbeid gefunctioneerd. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen door het UWV zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben met name te weinig aandacht besteed aan zijn psychische problemen, waar hij al meer dan 20 jaar mee tobt. Hij heeft nog veel flashbacks, soms wel een paar uur per dag. Eiser voelt zich niet serieus genomen door verzekeringsarts b&b Van Hooff. Het lijkt erop dat alles wat hij of zijn partner hebben gezegd, verdraaid wordt om ervoor te zorgen dat hij net onder de 35% arbeidsongeschiktheid zou blijven. Eiser bekruipt het gevoel dat iemand met een lagere opleiding en laag loon nooit een WIA uitkering kan krijgen. Hij vindt het systeem erg onrechtvaardig. Tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat de POH’er meende dat eiser mogelijk PTSS zou kunnen hebben en dat het wellicht verstandig zou zijn daar onderzoek naar te laten plaatsvinden. Maar de verzekeringsarts b&b heeft hierop niet gewacht en in plaats daarvan ontving eiser twee weken de beslissing op bezwaar. Hij heeft zijn beroep onderbouwd met een journaal van de POH.
Beoordeling door de rechtbank
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn lichamelijke en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het standpunt dat eisers klachten en beperkingen zouden zijn onderschat en overweegt daartoe als volgt.
Fysieke klachten
Voor wat betreft de fysieke klachten constateert de rechtbank dat de geclaimde klachten grotendeels door de verzekeringsartsen zijn onderkend en ook tot verschillende beperkingen in de FML hebben geleid. Met name de rug- en schouderklachten zijn bij eigen onderzoek door de verzekeringsartsen geobjectiveerd en hebben tot beperkingen geleid. De overige geclaimde fysieke klachten, zoals de duim- en nekklachten zijn niet of slechts deels geobjectiveerd en geven geen aanleiding tot het aannemen van aanvullende beperkingen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de verzekeringsartsen op dit punt te twijfelen.
Psychische klachten
Voor wat betreft de psychische klachten hebben de verzekeringsartsen deugdelijk gemotiveerd waarom deze klachten weliswaar invoelbaar zijn, gelet op wat eiser heeft meegemaakt, maar niet leiden tot beperkingen op het gebied van het sociaal en persoonlijk functioneren. De verzekeringsartsen hebben bij psychische observaties geen duidelijke afwijkingen gevonden; eiser gebruikt geen psychofarmaca; hij werd op de datum in geding niet behandeld door een psycholoog of psychiater en er vinden alleen gesprekken plaats met de POH. Bovendien bestaan de klachten al 20 jaar en heeft eiser daarmee al die jaren in arbeid gefunctioneerd. Het journaal van de POH’er dat eiser bij zijn beroepschrift heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding aan het standpunt van de verzekeringsartsen te twijfelen nu daaruit niet blijkt van andere informatie dan waar de verzekeringsartsen reeds vanuit zijn gegaan. Dat eiser inmiddels bij Mentaal Beter behandeling krijgt, zoals ter zitting is aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders, omdat die behandeling pas is gestart ruim na de datum in geding (15 februari 2019).
Dat de verzekeringsartsen de klachten en beperkingen van eiser op een andere manier hebben gewogen dan dat hij ze ervaart, of dat ze de door eiser overgelegde informatie op een andere manier hebben gewogen dan eiser die interpreteert, betekent niet dat die weging onjuist of onzorgvuldig is. De rechtbank wijst er in dat kader op dat het de specifieke taak en deskundigheid is van een verzekeringsarts om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen in arbeid.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 21 februari 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100), Controleur, tester elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267060) en Magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 maart 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij het CBBS een onpraktisch systeem vindt dat mensen onterecht in hokjes plaatst. De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep al in meerdere uitspraken (zie onder meer de uitspraak van 9 november 2004, LJN: AR4718 en de uitspraken van 5 december 2008, LJN: BG5758 en LJN: BH2008) heeft uitgemaakt dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit hoofzakelijk voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
Dat eiser teleurgesteld is dat hij geen WIA-uitkering kan krijgen in aanvulling op het uitvoeren van zijn hobby (het repareren en reviseren van luidsprekers) kan de rechtbank begrijpen, maar maakt niet dat de besluitvorming van het UWV onjuist is. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 205 heeft vastgesteld op 33,84%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 februari 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 30 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.