4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal in het vonnis de verweren in de zaken van beide verdachten bespreken.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 9 januari 2018 omstreeks 04.40 uur kwam een melding binnen van een verdacht voertuig op de parkeerplaats van winkelcentrum [naam 1] te Breda. Naar aanleiding van die melding surveilleerden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een opvallend dienstvoertuig en verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in een onopvallend dienstvoertuig in de omgeving.
Tijdens deze surveillance zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] met gedoofde lichten op de [straatnaam 3] te Breda rijden. Zij naderden met hun dienstvoertuig de Golf en zagen dat de lichten van de Golf aangingen. De Golf reed door en stopte uiteindelijk op een parkeerplaats achter een flat aan de [adres 1] . Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat er twee mannen uit de Golf stapten en begonnen weg te rennen. Verbalisant [verbalisant 1] is achter de mannen aan gerend en verbalisant [verbalisant 2] is naar de Golf gegaan.
Verbalisant [verbalisant 2] zag in de Golf voor de bijrijdersstoel een tas staan. In die tas zag hij drie op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een losse houder zitten. Hij zag dat er daadwerkelijk munitie in de houder zat.
Verbalisant [verbalisant 3] zag zijn collega [verbalisant 1] achter twee mannen aan rennen. Hij zag dat de twee mannen de hoofdingang van de flat geopend hadden, de trap oprenden en bij verdieping drie de hal in renden. [verbalisant 3] verzocht om meerdere eenheden om de flat af te zetten en om een hondengeleider, welke ter plaatse kwamen.
Op het punt waar verbalisant [verbalisant 3] de verdachten uit het oog was verloren, heeft de hondengeleider aan de diensthond het commando zoeken gegeven. De diensthond sloeg aan bij de toegangsdeur van nummer [adres 1] . Tot de komst van de Dienst Speciale Interventies (hierna: DSI) heeft de hondengeleider samen met de aanwezige collega's zicht gehouden op de toegangsdeur van pand nummer [adres 1] .
Om 06.15 uur werd door leden van de DSI binnengetreden in de woning. Tijdens het moment van binnentreden verlieten twee verdachten via de achterzijde middels het balkon de woning. Op de bank in de woning lag een man die was overleden.
Verbalisant [verbalisant 5] stond aan de achterzijde van het gebouw en zag dat de twee verdachten de benen over de rand van het balkon deden, aan de rand van het balkon gingen hangen, loslieten en naar beneden vielen. De verdachten betroffen [verdachte] en [medeverdachte] .Zij zijn vervolgens aangehouden met behulp van leden van de DSI.
De sectie en het radiologisch onderzoek aan het slachtoffer
De overleden man in de woning bleek [slachtoffer] zijn. Bij de sectie van het slachtoffer was één inschot (letsel A) en één doorschot (letsel B en C) zichtbaar aan het hoofd. Deze waren allen het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schieten). Het overlijden van [slachtoffer] wordt volledig verklaard door hersenletsel ten gevolge van een doorschot van het hoofd.
Bij radiologisch onderzoek van het slachtoffer zijn twee trajecten van projectielen zichtbaar in het hoofd. Traject A loopt door de schedel en het hersenweefsel met bloedingen in en
rondom de hersenen. De botfragmenten aan de rechterzijde zijn naar binnen verplaatst. Aan de linkerzijde zijn de botfragmenten naar buiten verplaatst. Op basis hiervan is eenduidig de
richting van het traject vast te stellen: van rechts naar links door het hoofd. Traject B is kort
en beperkt zich enkel tot de huid en de onderhuidse wekedelen ter hoogte van de rechterslaap. De doodsoorzaak is eenduidig vast te stellen op functieverlies van de hersenen door extern penetrerend geweld. Traject B zal niet hebben bijgedragen aan het overlijden.
Tijdens de sectie werd in het stoffelijk overschot een projectiel [AAJU1695NL] aangetroffen.Bij het sporenonderzoek in de woning werd naast het hoofd van het slachtoffer een bebloede kogel [AALF5103NL] aangetroffen. Tussen de benen van het slachtoffer werd een huls [AALF5057NL] aangetroffen.
Onderzoek aan de wapens en munitie
De in de tas in de Golf aangetroffen wapens en munitiezijn nader onderzocht.
Het voorwerp met SIN-nummer AALF6490NL (goednummer 1829480), betreft een centraalvuur pistool van het merk Zavodi Crvena Zastava, model M57, kaliber 7,62mm x 25mm Tokarev. Het wapen was voorzien van een patroonmagazijn. Dit magazijn kan negen patronen bevatten. Bij aantreffen was het pistool half geladen met negen patronen van het kaliber 7,62mm x 25mm Tokarev.De rechtbank zal dit vuurwapen hierna ‘het pistool M57’ noemen.
Het voorwerp met het SIN-nummer AALF6441NL (goednummer 1829102) betreft een centraalvuur pistool van het kaliber 7,65 mm Browning. De slede van het wapen is voorzien van de tekst ‘Crvena Zastava cal 7.65 mm M70’. Het wapen was doorgeladen met een patroon in de kamer.De rechtbank zal dit vuurwapen hierna ‘de Zastava M70’ noemen.
Het voorwerp met het SIN-nummer AALF6440NL (goednummer 1829773) betreft een patroonmagazijn geladen met vier kaliber 7,65 mm browning patronen.Dit patroonmagazijn en deze munitie passen bij de hierboven beschreven Zastava M70.Gezien deze overeenkomst en het feit dat er in de tas één patroonmagazijn en één vuurwapen zonder patroonmagazijn werden aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze bij elkaar horen.
Het goed met het SIN-nummer AALF6493NL (goednummer 1829475) betreft een randvuur revolver van het merk Zoraki, model Streamer, kaliber 6 mm Flobert 7,5 joule. De revolver is voorzien van een naar links draaiende cilinder, welke negen patronen kan bevatten. De cilinder was geladen met acht patronen, waarvan drie reeds waren afgevuurd.
De wapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder ten 1 van de Wet wapens en munitie. De bij de wapens aangetroffen munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III, van de Wet wapens en munitie.De rechtbank zal dit vuurwapen hierna ‘de revolver’ noemen.
De bij het slachtoffer aangetroffen munitie is vergeleken met de aangetroffen vuurwapens.
Uit dat onderzoek volgt dat de bevindingen ten aanzien van de kogel naast het hoofd van het slachtoffer [AALF5103NL] extreem veel waarschijnlijker zijn als deze is verschoten uit de loop van de Zastava M70, dan als deze is verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. De bevindingen ten aanzien van de huls tussen de benen van het slachtoffer [AALF5057NL] zijn zeer veel waarschijnlijker als deze is verschoten met de Zastava M70, dan als deze is verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken.
Daarnaast volgt uit dat onderzoek dat de bevindingen ongeveer 3000 keer waarschijnlijker zijn als de kogel uit het hoofd van het slachtoffer [AAJU1695NL] is verschoten uit de loop van de revolver dan als hij is verschoten uit de loop van een willekeurig ander vuurwapen gebruikt in Nederland.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er met zowel de revolver als met de Zastava M70 die in de tas in de Golf zijn aangetroffen, is geschoten op het hoofd van [slachtoffer] en dat daarbij met de Zastava M70 het dodelijke schot is gelost.
DNA-onderzoek
De drie vuurwapens en enkele munitie(delen) werden bemonsterd en onderzocht op DNA. Hieronder bespreekt de rechtbank alleen de voor het vonnis relevante resultaten.
Op het pistool M57 werd DNA aangetroffen van minimaal vier personen. [verdachte] en [slachtoffer] zijn beide mogelijke donoren, samen met minimaal twee onbekende personen. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als [verdachte] donor is, dan als hij dit niet is. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als [slachtoffer] donor is, dan als hij dit niet is.
Op de Zastava M70 werd DNA aangetroffen van minimaal vier personen. [verdachte] en [medeverdachte] zijn beiden mogelijke donoren, samen met minimaal twee onbekende personen. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als verdachte [verdachte] donor is, dan als hij dit niet is. Het DNA-profiel is circa 24 miljoen keer waarschijnlijker als verdachte [medeverdachte] donor is, dan als hij dit niet is.
Op de revolver werd DNA aangetroffen van minimaal twee personen. [verdachte] is de mogelijke donor van het DNA-hoofdprofiel. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank concludeert uit deze resultaten dat er celmateriaal van [verdachte] is gevonden op alle drie de vuurwapens, dat er celmateriaal van [medeverdachte] is gevonden op de Zastava M70, en dat er celmateriaal van [slachtoffer] is gevonden op het pistool M57.
Schotrestenonderzoek
Er is eveneens onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van schotresten bij de verdachten, het slachtoffer en op de aangetroffen hulzen.
De bevindingen van het onderzoek naar de handen van [verdachte] zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn. De bevindingen van het onderzoek naar de handen van [medeverdachte] zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn.Voor zowel de mouwen van het shirt van [verdachte] als de mouwen van het vest van [medeverdachte] geldt dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als er schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn.De verzamelingen deeltjes op beide verdachten zijn vergelijkbaar.
De rechtbank concludeert uit deze resultaten dat er vergelijkbare verzamelingen schotrestdeeltjes aanwezig waren op de handen en de mouwen van de kledingstukken van beide verdachten.
Van het slachtoffer zijn drie huiddelen van het lichaam, afkomstig van de twee inschoten en het uitschot in het hoofd, uitgenomen en onderzocht op schotresten:
- Huiddeel A [AAKD5405NL]: inschot traject B
- Huiddeel B [AAKD5406NL]: inschot traject A
- Huiddeel C [AAKD5407NL]: uitschot traject A
Verder zijn ook twee hulzen onderzocht op schotresten:
- De huls tussen de benen van het slachtoffer [AALF5057NL]
- De huls uit de revolver die als laatste verschoten was [AAJS8721NL]
Op zowel de huiddelen als de hulzen worden schotrestdeeltjes aangetroffen. Deze vertonen onderling sterke overeenkomsten.
De schotresten rondom de twee inschotverwondingen van het slachtoffer (letsel A en B) zijn onderzocht om de schootsafstanden te bepalen. De bevindingen omtrent letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 5 en 75 centimeter is, dan wanneer deze kleiner of groter is. De bevindingen omtrent letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 5 centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is. Er was geen sprake van een opgezet (contact)schot.
De rechtbank concludeert uit deze resultaten dat beide schoten op het hoofd van het slachtoffer zijn afgevuurd vanaf relatief korte afstanden.
Getuigenverklaringen
[getuige 1] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij die nacht met [slachtoffer] en twee andere jongens, ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’, in een flat aan de [adres 1] was. Hij was daar met [slachtoffer] om 1.00 uur aangekomen en ze waren allemaal in slaap gevallen. Rond 03.20 uur werd [getuige 1] wakker en heeft hij een taxi gebeld.Toen hij wegging, rond 03.45 uur, leefde [slachtoffer] nog.[verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [getuige 1] wegging en dat [slachtoffer] toen ging slapen.Volgens [getuige 1] lag [slachtoffer] te slapen op het bankstel. [getuige 1] had nog aan [slachtoffer] gevraagd of hij daar bleef slapen en [slachtoffer] had slaperig ‘ja’ geantwoord.
De twee jongens die van de flat zijn gesprongen, zijn [bijnaam 1] en [bijnaam 2] .[bijnaam 1] is [medeverdachte] en [bijnaam 2] is [verdachte] .[slachtoffer] was niet de bewoner van de flat maar verbleef daar wel eens.
De taxichauffeur heeft bevestigd dat hij om 04.05 uur een klant genaamd ‘ [getuige 1] ’ heeft opgehaald in de [adres 1] in Breda.Op de camerabeelden is te zien dat er om 04.04.41 uur een persoon, welke later [getuige 1] blijkt te zijn, het appartementen-complex uit komt gelopen en aan de bijrijderskant de taxi instapt. Om 04.05.10 uur rijdt de taxi weg.
[getuige 3] is ook als getuige gehoord. Hij staat bij de gemeente ingeschreven op het adres [adres 1] te Breda en heeft verklaard dat [verdachte] die verdachte is, sinds een paar weken in zijn flat verbleef.
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande vast dat er, na het vertrek van [getuige 1] op 9 januari 2018 om 04.05 uur nog drie personen aanwezig waren in de flat aan de [adres 1] te Breda, te weten [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] , en dat [slachtoffer] op dat moment nog in leven was en lag te slapen op de bank.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is wat er is gebeurd tussen het moment dat [getuige 1] wegging en het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] , gevolgd door de politie, de flat binnen zijn gegaan. Aan de hand van het dossier, en dan met name de camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat in die tijd in ieder geval het volgende heeft plaatsgevonden.
De tijdlijn/camerabeelden
De rechtbank neemt hierna als uitgangspunt dat [slachtoffer] een VW Golf reed. Dit kan worden vastgesteld op basis van de bevindingen omtrent de verhuur van de bij de flat aangetroffen Golfen de bevindingen omtrent de aanwezigheid van [slachtoffer] in een VW Golf bij de [naam 2] .
Op de camerabeelden is waargenomen dat om 04.35.28 uur de verlichting van een bij de flat geparkeerde Golf éénmaal knippert. Dertig seconden later knippert de verlichting van de Golf drie keer. Omstreeks 04.43.36 uur komt er een persoon vanaf de rechterzijkant van het appartementencomplex aangelopen. Die persoon loopt voor de centrale ingang van het complex langs naar de bestuurderskant van de Golf die schuin voor de ingang van het complex geparkeerd staat. Nog voordat de persoon in de Golf zit, knippert de verlichting van de auto twee keer. Vervolgens rijdt de Golf om 04.44.25 uur achteruit het parkeervak uit en de [straatnaam 3] in.
Om 04.44.49 uur komt de Golf via de achterzijde van het complex het parkeerterrein opgereden en wordt in een parkeervak naast het complex geparkeerd met de voorzijde richting [straatnaam 4] . Eén persoon stapt aan de bestuurderskant uit de Golf en loopt het portiek van het complex in. De verlichting van de Golf knippert éénmaal.
Om 04.45.22 uur wordt het gebruik van een tag geregistreerd.
De GPS van de Golf gaf aan dat de auto om 04.43.53 uur vanaf de voorzijde van het appartementencomplex werd verplaatst naar de parkeerplaats aan de zijkant van het appartementencomplex.
Op de camerabeelden is vervolgens waargenomen dat er om 04.53.35 uur vanaf de zijkant van het complex twee personen naar de geparkeerde Golf toe lopen. De verlichting van de auto knippert en om 04.54.00 uur rijdt de auto achteruit het parkeervak uit. De auto rijdt een rondje op de parkeerplaats. Om 04.54.18 rijdt de auto de parkeerplaats af.Om 04.59.34 uur rijdt de auto de parkeerplaats naast het appartementencomplex op en komen er twee personen uit de auto die via de hoofdingang het appartementencomplex in rennen. De verlichting van de auto waar zij uit komen, blijft aan staan.Om 04.59.22 uur werd het gebruikt van een tag geregistreerd.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat de Golf, waar de verdachten in zaten toen ze om 04:59 uur vanuit deze auto de flat aan de [adres 1] in gingen, voortdurend in de buurt van de flat is geweest en dat de Golf enkel de laatste zes minuten buiten de parkeerplaats van de flat is geweest.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of er op grond van het dossier een ander scenario mogelijk is dan het scenario waarin de verdachten degenen zijn geweest die [slachtoffer] om het leven hebben gebracht.
De rechtbank acht daarbij van belang dat niet is gebleken dat er tussen het moment dat [getuige 1] wegging en het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] , gevolgd door de politie, de flat binnen zijn gegaan, personen door de hoofdingang dan wel door een andere voor de camera’s zichtbare ingang de flat zijn binnengegaan.
De verklaring van [verdachte]
heeft verklaard dat hij de betreffende avond samen met [medeverdachte] bij [slachtoffer] is geweest, dat hij en [medeverdachte] in de Golf van [slachtoffer] hebben gezeten, dat er in die Golf een tas met wapens lag en dat hij en [medeverdachte] degenen waren die vanuit die Golf de flat in zijn gerend toen de politie achter hun aan zat.Eenmaal boven zagen zij dat [slachtoffer] dood was.
[verdachte] ontkent dat hij en [medeverdachte] degenen zijn die [slachtoffer] hebben doodgeschoten. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 31 januari 2019 heeft hij – samengevat – verklaard dat [medeverdachte] en hij ongeveer vijf minuten na [getuige 1] zijn vertrokken via de achterdeur. De rechtbank begrijpt dat [verdachte] hier doelt op een uitgang van de flat waar geen camera op is gericht.
Ze zijn vervolgens lopend naar de woning van de ouders van [verdachte] aan de [straatnaam 7] te Breda gegaan. Daar hebben ze [naam 3] , de broer van [verdachte] , gesproken en inbrekersgereedschap opgehaald uit de schuur. Ze wilden gaan inbreken in een woning in de [straatnaam 5] of de [straatnaam 6] . Aan [verdachte] is ter zitting gevraagd via welke route ze zijn gelopen, maar dit kon [verdachte] zich niet meer herinneren. Op enig moment liepen ze in de [straatnaam 3] en zagen ze de auto van [slachtoffer] aan komen rijden, een Golf.
Bij de politie heeft [verdachte] op 5 maart 2018 verklaard dat hij op de weg is gaan staan om de auto te stoppen, dat de auto stopte en dat hij toen twee jongens in de auto zag waarvan hij van eentje wist dat die ruzie had met [slachtoffer] . Toen [verdachte] vroeg wat ze met de auto van [slachtoffer] deden, zei degene die hij herkende ‘breng die auto maar terug naar [slachtoffer] ’. [verdachte] wil uit angst de naam van die persoon niet noemen. [verdachte] en [medeverdachte] zijn vervolgens in de auto gestapt om deze terug naar [slachtoffer] te brengen. Ze hebben echter eerst de auto bij een flat geparkeerd om een sigaretje te roken.
Volgens zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft [verdachte] , toen hij de auto van [slachtoffer] zag, zijn hand opgestoken om de auto te laten stoppen. De auto remde rustig af. [verdachte] schrok een beetje omdat het niet [slachtoffer] was in de auto maar twee andere mensen. Hij heeft gevraagd wat ze met de auto deden. De twee personen in de auto zeiden ‘kom eventjes hier’ en parkeerden daarop de auto bij de flat aan de [straatnaam 3] . Daar stapten ze uit en zijn [verdachte] en [medeverdachte] in de auto gestapt en hebben ze een sigaret gerookt.
Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat de auto maar eenmaal is gestopt, en wel op de parkeerplaats.
Toen ze een sigaret aan het roken waren, zag [verdachte] aan de bijrijderskant een tas met daarin drie wapens van [slachtoffer] . [verdachte] en [medeverdachte] hebben beiden de wapens vastgepakt om ernaar te kijken. [verdachte] zag dat het de wapens van [slachtoffer] waren, hij had deze eerder bij hem gezien. Ze wilden de auto en de wapens terug gaan brengen naar [slachtoffer] . Ze zijn van de parkeerplaats gereden om naar de flat van [slachtoffer] te rijden. Toen ze de bocht om kwamen, zag [verdachte] een politieauto die hem een stopteken gaf. Omdat er wapens in de auto lagen, zijn ze niet gestopt. Bij de parkeerplaats aan de [adres 1] bij de flat van [slachtoffer] zijn [verdachte] en [medeverdachte] uit de auto gestapt en via de hoofdingang naar binnen gegaan.
In zijn verklaring bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte] een tag had om de flat binnen te gaan. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat de tag in de auto van [slachtoffer] lag, bij de bekerhouders in de middenconsole.
Over de wijze van binnenkomen van de flat van [slachtoffer] heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij op de deur heeft geklopt en niet meer weet hoe ze binnen zijn gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij wilde aankloppen maar dat de deur van de flat op een kier stond en dat hij die open heeft geduwd.
Toen ze binnenkwamen, zag [verdachte] [slachtoffer] op de bank liggen. Toen [verdachte] erheen wilde lopen, stond hij op iets van ijzer. [verdachte] pakte het op en liet het aan [medeverdachte] zien, die zei dat het een huls was. [verdachte] schrok daarvan en legde de huls terug op de grond. [slachtoffer] werd, ook na aantikken, niet wakker. Naast het hoofd van [slachtoffer] zag [verdachte] bloed liggen. [verdachte] was in shock totdat de politie de deur open brak.
Acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] geloofwaardig?
De rechtbank overweegt dat [verdachte] aanvankelijk geen verklaring heeft afgelegd. Op 5 maart 2018 legt hij een weinig gedetailleerde verklaring af om zich vervolgens weer op zijn zwijgrecht te beroepen. Maanden later gaat [verdachte] zijn verklaring van 5 maart 2018 nader concretiseren. Hij legt hierbij wisselende verklaringen af, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal stops dat de Golf heeft gemaakt en de wijze waarop hij en [medeverdachte] de flat van [slachtoffer] zijn binnengekomen. Ook vult hij zijn verklaring later verder aan, zoals ten aanzien van het adres waar ze zouden gaan inbreken en de tag. Wat de rechtbank opvalt, is dat dit aanpassen en aanvullen steeds volgt op nadere informatie in het dossier.
Welke onderdelen van de verklaring van [verdachte] kloppen op basis van bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank niet?
- [verdachte] heeft verklaard dat hij op een ijzer voorwerp (volgens [medeverdachte] een huls) is gaan staan en dat hij deze terug op de grond heeft gelegd. Uit het technisch onderzoek dat in de flat is verricht, blijkt echter dat op de grond van de flat geen huls is aangetroffen.
- [verdachte] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat de Golf eerst is gestopt toen hij de auto midden op straat tegenhield en dat de auto vervolgens weer is gestopt op de parkeerplaats waar ze hebben gerookt. Blijkens de GPS-gegevens van de Golf, is de Golf echter slechts eenmaal gestopt, te weten op het parkeerterrein in de [straatnaam 3] . De Golf heeft tussen het wegrijden naast de flat aan de [adres 1] en de stop op het parkeerterrein in de [straatnaam 3] niet stil gestaan.
Welke onderdelen van de verklaring van [verdachte] acht de rechtbank ongeloofwaardig?
- [verdachte] verklaart dat ze gingen inbreken en dat ze daarom de woning hebben verlaten. Hij geeft aan niet meer te weten wat voor inbrekerswerktuigen ze hebben gehaald. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Als ze daadwerkelijk het plan zouden hebben gehad om te gaan inbreken, zou [verdachte] weten wat voor werktuigen ze daarvoor zouden hebben meegenomen en waar die zijn gebleven, te meer nu hij over andere details die in dezelfde periode hebben plaatsgevonden nog wel gedetailleerd kan verklaren.
- [verdachte] heeft ook verklaard dat hij van ver al zag dat de Golf die aan kwam rijden de Golf van [slachtoffer] betrof. De rechtbank acht die verklaring eveneens ongeloofwaardig. Het was midden in de nacht en [verdachte] geeft niet aan waaraan hij de auto dan precies herkende. In ieder geval zat [slachtoffer] er zelf op dat moment volgens [verdachte] niet in, dat zag hij pas toen hij de auto had laten stoppen. [slachtoffer] maakte gebruik van een veel voorkomende Golf zonder specifieke kenmerken. Dat [verdachte] en [medeverdachte] in het donker al van ver konden zien dat de Golf die kwam aanrijden de Golf van [slachtoffer] betrof is daarom niet aannemelijk.
De rechtbank overweegt daarnaast dat in het door [verdachte] geschetste scenario [verdachte] en [medeverdachte] ongemerkt de flat zouden hebben verlaten, waarna twee andere personen ongemerkt de flat en de woning zouden zijn binnengegaan, deze personen zouden [slachtoffer] hebben vermoord met wapens die van [slachtoffer] zouden zijn en vervolgens zouden deze twee andere personen weer ongemerkt de flat hebben verlaten. Deze twee personen zouden de wapens waarmee ze [slachtoffer] om het leven zouden hebben gebracht en waarop ze hun DNA hebben achtergelaten en daarnaast ook nog een derde wapen van [slachtoffer] , wat niet is gebruikt, vervolgens mee hebben genomen. Ze zouden daarna de Golf van [slachtoffer] hebben meegenomen en de auto inclusief het moordwapen op eigen initiatief hebben afgegeven aan verdachten toen ze werden tegengehouden midden op de weg.
De rechtbank acht deze gang van zaken onwaarschijnlijk.
Uit een OVC-gesprek van [verdachte] van 14 februari 2018 komt ook naar voren dat dit ook niet de gang van zaken is geweest. Daarin wordt namelijk door [verdachte] bevestigd dat hij en [medeverdachte] ’s ochtends vroeg naar buiten gingen, in de auto van [slachtoffer] weggingen en dat de politie toen achter hen aan kwam.Dit strookt niet met de gang van zaken zoals door [verdachte] later werd geschetst.
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] in Breda is een iPhone 6 in beslag genomen (goednummer 437570). Op 9 januari 2018 van 02:21:09 tot 02:48:17 is er met die telefoon een WhatsAppgesprek gevoerd tussen [bijnaam 3] en [bijnaam 4] . Volgens de bevindingen van de politie is [bijnaam 4] waarschijnlijk [verdachte] en [bijnaam 3] zeer vermoedelijk [naam 4] , de vriendin van [verdachte] . In dit gesprek wordt onder andere het volgende getypt:
…He shoot at [naam 5] house
But what u did
We got to his moeder house
… En [slachtoffer] gone talk
En dhen he no from me en [naam 5]
en dhe kill our familie
I gone kill HIM
he to dont talk …
I fix…
Uit het voorgaande kan dus worden opgemaakt dat iets meer dan twee uur na dit gesprek waarin met betrekking tot ‘ [slachtoffer] ’ wordt gezegd ‘I gone kill him’, [slachtoffer] dood wordt aangetroffen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de telefoon niet van hem is en dat hij niet degene is die het WhatsAppgesprek heeft gevoerd. Van wie deze iPhone 6 was, doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet ter zake. De vraag is, wie de telefoon heeft gebruikt en dan met name wie het WhatsAppgesprek heeft gevoerd van 02:21:09 tot 02:48:17 uur dat op deze telefoon is teruggevonden. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
Blijkens het dossier maakte [verdachte] gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .Dat nummer zat op 8 en 9 januari 2018 in een iPhone 5. Die iPhone 5 is bij de doorzoeking van de [adres 1] ook aangetroffenen die iPhone 5 heeft in de nacht van 8 op 9 januari 2018 ook steeds aangestraald in de buurt van de [adres 1] , namelijk op de zendmasten aan de [adres 2] en de [adres 3] in Breda.. In die iPhone 5, die naar het oordeel van de rechtbank op 8 en 9 januari 2018 bij [verdachte] in gebruik was, is op 9 januari 2018 om 01:36:40 uur een simkaart geplaatst met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Dit blijkt onder andere uit de tabel op pagina 508 van het eindproces-verbaal.
Het WhatsAppgesprek zoals hierboven is weergegeven, is gevonden op een iPhone 6 die eveneens in de woning aan de [adres 1] is aangetroffen. Het WhatsAppaccount op de iPhone 6 was die nacht gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer 2] met als gebruikersnaam [bijnaam 4] . De WhatsApp activeringscode voor dat telefoonnummer kwam op 9 januari 2018 om 02.19 uur binnen. Twee minuten voor voornoemd WhatsApp gesprek. DeiPhone 6 was gekoppeld met een Apple ID-account met de naam [accountnaam] . In e-mailberichten teruggevonden op de iPhone 6 zijn berichten ontvangen van Facebook waarin wordt aangegeven “To: [accountnaam] [verdachte] ’’. Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] verschillende Facebookaccounts op zijn naam had en daarbij de Facebooknaam “ [verdachte] ” en “ [verdachte] ” gebruikte.
Op de iPhone 6 zijn dus data van [verdachte] aangetroffen van kort voor het tijdstip van de moord en het telefoonnummer dat is gekoppeld aan het WhatsAppbericht kan ook aan [verdachte] worden toegeschreven. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in ieder geval een van de gesprekspartners van bovengenoemd WhatsAppgesprek is geweest en wel onder de naam [bijnaam 4] .
Het gesprek wordt gevoerd met iemand onder de naam [bijnaam 3] met telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Bij de gebruikersnaam [bijnaam 3] is een foto zichtbaar van een vrouw. Vergelijkbare foto’s van dezelfde vrouw werden ook in een tijdens dit onderzoek in beslag genomen iPhone 5S gevonden die vermoedelijk ook bij [verdachte] in gebruik is geweest. In die iPhone 5S stond bij de contactpersonen de naam [bijnaam 3] met nummer + [telefoonnummer 4] , een Bulgaars nummer. Met dit telefoonnummer had [verdachte] tijdens zijn voorarrest in de PI ook telefonisch contact. Het betroffen contacten met zijn vriendin [naam 4] . Zij is van Bulgaarse afkomst en praat gebrekkig Engels.De rechtbank gaat er gezien deze gegevens en het in gebrekkige Engels gevoerde WhatsAppbericht van uit dat het gesprek is gevoerd tussen [verdachte] en zijn vriendin [naam 4] .
De vraag is voorts wie wat heeft gezegd tijdens dit gesprek en dan met name wie de woorden “I gone kill HIM” heeft getypt. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de inhoud van het gehele gesprek en de context waarin een en ander door de politie wordt geplaatst in het aanvullend proces-verbaal van 31 mei 2019. De rechtbank stelt vast dat in het gesprek ook de namen [slachtoffer] en [naam 5] worden genoemd. De rechtbank gaat ervan uit dat daar waar wordt gesproken over “ [naam 5] ” verdachte [medeverdachte] wordt bedoeld en “ [slachtoffer] ” [slachtoffer] .In het WhatsAppgesprek komen dus de personen naar voren met wie [verdachte] die nacht in de woning aanwezig was. Gezien het verloop van het gesprek, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat degene die in dat gesprek zegt ‘I gone kill him’ verdachte [verdachte] is geweest en dat hij ook degene is die bang is voor zijn familie (‘en dhe kill our familie’). Het motief achter de uitlating ‘I gone kill him’ lijkt de bescherming van zijn familie te zijn en zou blijkens het aanvullend proces-verbaal van 31 mei 2019 te maken kunnen hebben met een inbraak gepleegd op 5 januari 2018 bij [naam 6] aan de [adres 4] in Breda en daarop volgende schietincidenten op twee woningen van familie van [medeverdachte] en [slachtoffer] .Dit lijkt te worden bevestigd in een tapgesprek van 20 februari 2018 waarbij [verdachte] vanuit de penitentiaire inrichting met [naam 4] belt en onder andere zegt:
‘Uiteindelijk ben ik hier voor mijn familie’...
‘Zo ben ik, je moet dit weten he, dit was alleen omdat mijn dinges in gevaar was. Je weet toch, mijn familie.’
Tussenconclusie rechtbank (tactisch)
De rechtbank trekt eerst een tussenconclusie op basis van de bovenstaande tactische (niet-forensische) aanwijzingen. Op grond daarvan acht de rechtbank het veel waarschijnlijker dat [verdachte] en [medeverdachte] degenen zijn die [slachtoffer] van het leven hebben beroofd dan dat dit, overeenkomstig het scenario dat [verdachte] heeft geschetst, (twee) andere personen zijn geweest. De rechtbank acht het alternatieve scenario gelet op het bovenstaande onwaarschijnlijk en niet aannemelijk.
Het Interdisciplinair forensisch onderzoek
Door deskundigen van het NFI is een Interdisciplinair forensisch onderzoek (hierna: IDFO) uitgevoerd.In een IDFO worden meerdere forensische deelonderzoeken gecombineerd en beoordeeld in het licht van één gezamenlijke set IDFO-hypotheses. Onderzocht wordt hoe goed de forensische resultaten passen bij de hypotheses. De deelonderzoeken bestonden in dit geval uit bloedspoorpatroonanalyse (BPA), DNA-onderzoek en onderzoek naar schotresten. De kernaspecten van het IDFO-rapport worden hieronder weergegeven.
IDFO-hypotheses
Zowel de deelonderzoeken als de combinatie van deze deelonderzoeken werden beoordeeld in het licht van deze overkoepelende IDFO-hypotheses:
Hypothese 1a: Verdachte [verdachte] heeft het slachtoffer in het hoofd geschoten.
Hypothese 1b: Verdachte [medeverdachte] heeft het slachtoffer in het hoofd geschoten.
Hypothese 2: Eén of twee onbekende daders hebben het slachtoffer in het hoofd geschoten, verdachten [verdachte] en [medeverdachte] waren daarbij niet aanwezig. Verdachten hebben vlak na het incident één van de, of beide, vuurwapens Zastava AALF6441NL en revolver AALF6493NL vast gehad (maar niet verschoten).
Deze hypotheses werden vooraf vastgesteld door alle betrokken partijen, in samenspraak met forensisch deskundigen.
Deelonderzoek bloedspoorpatroonanalyse (hierna: BPA)
In dit deelonderzoek werd gekeken naar de bloedsporen op het slachtoffer, de plaats delict en de verdachten. Op het gelaat van het slachtoffer werden kleine bloedsporen waargenomen rondom de twee inschotverwondingen. Dit werd gezien als een indicatie van mogelijke
back-spatter: kleine bloedspatjes en weefseldeeltjes die bij het binnentreden van een kogel in een lichaam de kant van de schutter op vliegen. In de directe omgeving van het gelaat van het slachtoffer werd echter geen enkel relevant bloedspoor gevonden. Een verklaring voor deze zeer beperkte reikwijdte van de
back-spatterzag de deskundige in de gaswolk en drukgolf die vrijkwamen bij het afvuren van de vuurwapens die de bloedspatjes terug hebben ‘geduwd’ richting de inschotverwondingen.
Bij uitgebreid onderzoek naar bloedsporen op de kleding van beide verdachten werd geen enkel bloedspoor van het slachtoffer gevonden. Door de vastgestelde beperkte reikwijdte van de
back-spatterpaste dit volgens de deskundige echter even goed bij IDFO-hypotheses 1a en 1b als bij IDFO-hypothese 2. De deelconclusie was dan ook dat de bevindingen
ongeveer even waarschijnlijkwaren onder beide hypotheses.
Deelonderzoek DNA
Dit deelonderzoek richtte zich op de DNA-sporen die zijn aangetroffen op de aangetroffen vuurwapens. De deskundige stelde vast dat onder beide IDFO-hypotheses de DNA-sporen van de verdachten op deze vuurwapens te verklaren zijn; zij waren hoe dan ook de laatste personen die de vuurwapens hebben aangeraakt. De deskundige stelde ook vast dan bij beide hypotheses onduidelijk is hoe lang en op welke wijze de verdachten de vuurwapens exact hebben gehanteerd. Ook is onder IDFO-hypothese 2 onduidelijk of de echte dader handschoenen heeft gedragen of niet. De deskundige gaf ook aan dat er slechts beperkte literatuur beschikbaar is over DNA op vuurwapens die door meerdere personen zijn gehanteerd. De deskundige stelde op basis van deze onduidelijkheden en gebrek aan informatie vast dat het DNA-bewijs in deze zaak niet onderscheidend is voor de IDFO-hypotheses.
Deelonderzoek schotresten
Dit uitgebreide deelonderzoek richtte zich op de verschillende schotresten die zijn gevonden. Een deel van de schotresten op de handen en de mouwen van de verdachten vertoonde overeenkomsten met de schotresten gevonden op het slachtoffer en de verschoten munitie. Dit paste volgens de deskundige echter bij beide IDFO-hypotheses.
Er kon wel onderscheid gemaakt worden in de locatie en de verdeling van de schotresten op de verdachten. Onder IDFO-hypothese 1a en 1b zouden de schotresten op de verdachten terecht zijn gekomen door middel van directe overdracht door het schieten van de vuurwapens. Onder IDFO-hypothese 2 zouden de schotresten via indirecte overdracht op de verdachten terecht moeten zijn gekomen: bij het hanteren van de vuurwapens achteraf, via de vuurwapens zelf of via de boodschappentas waar de vuurwapens in zaten. De deskundige verwachtte slechts beperkte overdracht van schotresten van de vuurwapens naar de boodschappentas, en ook beperkte overdracht van de vuurwapens en boodschappentas naar de mouwen van de verdachten. De aantallen en de verdeling van de schotresten op de handen en mouwen van de verdachten pasten volgens de deskundige in dit licht iets beter bij hypothese 1a en 1b dan bij hypothese 2. De conclusie was dat de bevindingen rondom de schotresten op de verdachten
iets waarschijnlijkerwaren onder IDFO-hypotheses 1a en 1b, dan onder IDFO-hypothese 2.
IDFO-eindconclusie
Een afzonderlijke IDFO-deskundige heeft alle relevante forensische bevindingen gecombineerd en beoordeeld in het licht van de IDFO-hypotheses. Er werd bepaald of de combinatie van forensische bevindingen mogelijk meer steun gaf aan één van de twee IDFO-hypotheses.
Allereerst werd op basis van de zeer sterke forensische verbanden tussen de Zastava M70, de revolver, de aangetroffen verschoten munitie en de verwondingen van het slachtoffer, aangenomen dat deze vuurwapens beiden zijn gebruikt tijdens het schietincident. Dit maakte echter geen onderscheid tussen de IDFO-hypotheses. Ook het BPA-deelonderzoek en het DNA-deelonderzoek maakten geen onderscheid tussen de hypotheses. Het schotresten-deelonderzoek was
iets waarschijnlijkeronder IDFO-hypothese 1a en 1b, dan onder IDFO-hypothese 2. Dit bewijs over de relatie tussen de verdachten en het schieten van de vuurwapens was dus zwakker dan het sterke bewijs over de relatie tussen de vuurwapens en het schietincident. Deze twee relaties vormden volgens de deskundige zogenoemd ‘serieel bewijs’. Bij een dergelijke bewijsrelatie wordt de algehele bewijskracht bepaald door de zwakste schakel in de keten van bewijsrelaties; in dit geval dus de bewijskracht van het schotresten-deelonderzoek.
De deskundige concludeerde dat:
- De combinatie van de geëvalueerde forensische bevindingen zijn
- De combinatie van de geëvalueerde forensische bevindingen zijn
Verweren IDFO
De verdediging heeft op een aantal punten verweer gevoerd op het hierboven besproken IDFO-rapport. De rechtbank bespreekt hieronder de volgens haar meest concrete en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, voor zover de rechtbank die hiervoor in haar overwegingen heeft betrokken.
Schotresten-verweer: wolk schotresten op plaats delict
Door de verdediging is aangevoerd dat de schotrestdeeltjes die zijn gevonden op de kleding van de verdachten mogelijk op hen zijn overgedragen toen zij de woning betraden en over de plaats delict liepen, nadat het slachtoffer was beschoten. Er werd volgens verdachte [verdachte] immers gesproken over een “vuurwerklucht”.
De rechtbank overweegt als volgt. De IDFO-hypotheses zijn in samenspraak met onder andere de verdediging opgesteld. Hierbij werd IDFO-hypothese 2 gebaseerd op het alternatieve scenario van de verdediging. Het betreden van de plaats delict door de verdachten na het schietincident is niet opgenomen in dit alternatieve scenario. Als gevolg hiervan is dit ook niet meegenomen in het IDFO-onderzoek, en heeft geen deskundige zich dus uitgelaten over de mogelijkheid van overdracht van schotrestdeeltjes door de lucht bij het betreden van een ruimte na een schietincident. De verdediging heeft uitgebreid de kans gehad om deze alternatieve verklaring voor te leggen aan deskundigen, maar heeft ervoor gekozen om deze pas ter terechtzitting als mogelijkheid naar voren te brengen. De rechtbank gaat om deze reden voor wat betreft de bevindingen omtrent het IDFO-rapport uit van het alternatieve scenario zoals deze is vastgelegd in IDFO-hypothese 2, en gaat voorbij aan het verweer van de verdediging.
Schotresten-verweer: overdracht schotresten
De verdediging heeft aangevoerd dat er te weinig bekend is over de overdracht van schotresten bij het pakken en terug stoppen van vuurwapens uit een boodschappentas om hier harde conclusies uit te kunnen trekken.
De rechtbank overweegt als volgt. De schotrestendeskundige heeft alle forensische gegevens omtrent schotresten op activiteitniveau beoordeeld in het licht van de IDFO-hypotheses. Een wezenlijk onderdeel van dergelijk forensisch onderzoek op activiteitniveau is de overdracht van deeltjes van één object op het andere bij een bepaalde manier en mate van contact. Hier komt bij dat de schotrestendeskundige zich beperkt tot een conclusie over het forensische bewijs en de mate waarin dit past bij de IDFO-hypotheses, en dus geen conclusies trekt over de hypotheses zelf. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en het oordeel van de schotrestendeskundige over de overdracht van schotrestdeeltjes, en sluit zich aan bij de getrokken conclusies.
Schotresten-verweer: gemarkeerde deeltjes [medeverdachte]
De verdediging heeft gewezen op het feit dat er bij de bemonsteringen van de handen van verdachte [medeverdachte] relatief veel gemarkeerde schotrestdeeltjes zijn aangetroffen, die karakteristiek zijn voor munitie die in gebruik is bij de Nederlandse politie. Dit betekent dat er zonder nader onderzoek eigenlijk niets gezegd kan worden over de aangetroffen schotrestdeeltjes, zoals de schotrestendeskundige zelf ook opmerkt.
De rechtbank overweegt als volgt. In dit opsporingsonderzoek hebben verschillende onderzoeken naar schotresten plaatsgevonden, waarover ook verschillende malen is gerapporteerd. Het eerste rapport betrof een onderzoek naar mogelijke schotrestdeeltjes op de handen van beide verdachten. In de bemonstering van verdachte [medeverdachte] werden toen relatief veel gemarkeerde schotrestdeeltjes gevonden. De deskundige wees er op dat dit een aanwijzing was dat ten minste een deel van de schotrestdeeltjes mogelijk afkomstig waren van indirecte overdracht, tijdens bijvoorbeeld de aanhouding van de verdachten. Om deze reden kon er
op dat momentgeen nadere duiding worden gegeven aan de verzameling schotrestdeeltjes. Dit is de opmerking waar de verdediging op doelt.
Na dit vroege en relatief beperkte rapport zijn er nog twee meer uitgebreide aanvullende schotrestonderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken is onder andere ook de kleding van de verdachten onderzocht op schotresten. Uiteindelijk heeft de deskundige geoordeeld dat er aanwijzingen waren dat een deel van de niet-gemarkeerde schotrestdeeltjes op de verdachten niet afkomstig was van indirecte overdracht tijdens de aanhouding. Via een aantal deelconclusies is vervolgens beoordeeld hoe goed de verzameling schotrestdeeltjes pasten bij de IDFO-hypotheses.
De rechtbank stelt vast dat de opmerking van de schotrestendeskundige, waar de verdediging het verweer op baseert, is gemaakt in een vroeg stadium van het forensische onderzoek, toen slechts een zeer beperkt deel van het forensische (schotresten-)bewijs beschikbaar was. De hierop volgende rapporten, gebaseerd op een compleet beeld van de het forensische bewijs, laten overtuigend zien dat er wel degelijk onderbouwde uitspraken gedaan kunnen worden over de schotrestdeeltjes die zijn gevonden op beide verdachten. De rechtbank gaat om deze reden voorbij aan dit verweer.
BPA-verweer: foto’s en vest
De verdediging heeft aangevoerd dat de afwezigheid van bloedsporen in de direct omgeving van het gelaat van het slachtoffer is vastgesteld op basis van foto’s, hetgeen een beperking met zich meebrengt ten opzichte van een fysiek onderzoek ter plaatse. Bij een fysiek onderzoek zouden deze mogelijk wel zijn aangetroffen. Ook zijn er delen van het vest dat het slachtoffer droeg eerder afgeplakt met folies. Kleine bloedspoortjes zouden in dit proces mogelijk onbedoeld zijn mee-bemonsterd. Gezien deze beperkingen zouden de resultaten van het BPA-deelonderzoek moeten bijdragen aan het IDFO-bewijs, in het voordeel van IDFO-hypothese 2.
De rechtbank overweegt als volgt. De BPA-deskundige heeft op twee manieren naar bloedspoortjes in de omgeving van het gelaat van het slachtoffer gezocht. Allereerst werden de foto’s van het onderzoek op de plaats delict uitgebreid bestudeerd. Uit het onderzoek naar bloedspatten rond het letsel, maakt de rechtbank op dat de foto’s dusdanig gedetailleerd waren, dat ook bloedspoortjes van geringe grootte (1 mm) zichtbaar waren.
De deskundige geeft aan dat door deze werkwijze niet uitgesloten is dat er bloedspoortjes van minimale grootte aanwezig waren die niet op de foto’s te zien waren. Wel merkt de deskundige hierbij op dat de gehele directe omgeving van het hoofd van het slachtoffer als vrij van bloed overkwam. Als tweede heeft de deskundige het vest van het slachtoffer fysiek uitgebreid onderzocht op bloedsporen. Dit vest is inderdaad vóór dit onderzoek afgeplakt met folies, juist op de delen waar zich deze mogelijke bloedsporen zouden bevinden. Hierdoor zijn er mogelijk bloedspoortjes mee-bemonsterd. De deskundige acht de kans echter zeer klein dat op deze wijze aanwezige bloedspattenbeelden
volledigzouden zijn verwijderd.
De rechtbank vindt de onderbouwingen van de deskundige voldoende om de stellingen van de verdediging te weerleggen. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel dat er zich na het schietincident geen bloedspoortjes bevonden in de directe omgeving van het gelaat van het slachtoffer.
Tussenconclusie rechtbank (forensisch)
De rechtbank trekt een tussenconclusie op basis van bovenstaande forensische aanwijzingen in het dossier. De rechtbank acht het IDFO-rapport, inclusief alle onderliggende rapporten, voldoende betrouwbaar en sluit zich aan bij de getrokken conclusies. De rechtbank begrijpt dat deze conclusies leiden tot de vaststelling dat de combinatie van de besproken forensische bevindingen in deze zaak
iets waarschijnlijkeris als IDFO-hypotheses 1a en 1b waar zijn, dan als IDFO-hypothese 2 waar is. In andere woorden: de forensische bevindingen passen
ietsbeter bij het scenario waarin de verdachten het slachtoffer door het hoofd hebben geschoten, dan bij het scenario waar (een) onbekende dader(s) dit heeft/hebben gedaan, en de verdachten achteraf de vuurwapens hebben vastgehad.
De rechtbank realiseert zich dat deze conclusie op zichzelf staand een relatief beperkte bewijskracht met zich meedraagt. De rechtbank heeft echter ook eerder al een eigen conclusie getrokken over de aannemelijkheid van de twee scenario’s, gebaseerd op alle tactische (niet-forensische) informatie in het dossier. De combinatie van de twee conclusies zal voor de rechtbank de basis vormen voor haar eindconclusie.
Eindconclusie rechtbank
De rechtbank combineert haar tussenconclusies op basis van de tactische (niet-forensische) aanwijzingen en de forensische aanwijzingen in het dossier. Deze conclusies versterken elkaar en maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die [slachtoffer] op 9 januari 2018 met wapens die in de Golf zijn aangetroffen door het hoofd hebben geschoten ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Medeplegen
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] met twee verschillende wapens in/door zijn hoofd is geschoten, waarbij één schot het dodelijke schot betrof. Niet is vast te stellen wie welk wapen heeft verschoten en welke verdachte dus het dodelijke schot heeft gelost. Echter, op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat [slachtoffer] twee maal in zijn hoofd is geschoten en dat daarbij twee verschillende wapens zijn gebruikt. Deze wapens zijn door verdachten verschoten waarbij de rechtbank er, gelet op de wijze waarop [slachtoffer] is geraakt, van welke afstanden is geschoten en hoe hij is aangetroffen, vanuit gaat dat de schoten nagenoeg op hetzelfde moment, dan wel zeer kort na elkaar moeten zijn gelost. Door op deze wijze samen op het slachtoffer te schieten hebben zij beiden opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachten rade
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachten ook met voorbedachten rade hebben gehandeld. Daarvoor moet vast komen te staan dat zij zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij moet worden gekeken naar de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals die hierboven zijn weergegeven, volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] het vooropgezette plan hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daarbij dat [slachtoffer] lag te slapen toen [getuige 1] wegging en dat hij door de politie ook in een slaaphouding is aangetroffen. De wijze waarop hij lag, op zijn rug met zijn handen onder zijn hoofd, duidt niet op enige weerstand. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachten zouden hebben gehandeld, is niet gebleken. Ook de verdachten zelf verklaren daar niets over. Daarnaast ligt er wel het WhatsApp waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dat eerder die nacht door [verdachte] is gevoerd en waarin over ‘ [slachtoffer] ’ wordt gezegd ‘I gone kill him’.
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [verdachte] en [medeverdachte] vóór de uitvoering van hun daad hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen daarvan en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Te meer nu niet is gebleken van enige contra-indicatie die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staat.
Feit 1
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bevindingen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] op 9 januari 2018 samen [slachtoffer] hebben vermoord door met twee vuurwapens op het hoofd van [slachtoffer] te schieten.
Feit 2
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 1 bewezen heeft verklaard is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] de wapens en de munitie ook voorhanden hebben gehad nu zij met twee van de drie wapens ook daadwerkelijk hebben geschoten. Gelet daarop acht de rechtbank het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van die wapens en munitie wettig en overtuigend bewezen.