ECLI:NL:RBZWB:2020:1741

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19_4295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.F. Antes, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 juli 2019, inzake het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een wijziging van het bestreden besluit door het UWV op 5 maart 2020, trok de gemachtigde van verzoeker het beroep in, met het verzoek om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV gaf aan zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en merkte op dat het UWV ook het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, in aanwezigheid van griffier D. Alblas, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4295 WW
uitspraak van 10 april 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoeker heeft bij brief van 9 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake het recht van verzoeker op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 16 maart 2020 aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 5 maart 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.