ECLI:NL:RBZWB:2020:1741
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.F. Antes, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 juli 2019, inzake het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een wijziging van het bestreden besluit door het UWV op 5 maart 2020, trok de gemachtigde van verzoeker het beroep in, met het verzoek om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV gaf aan zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en merkte op dat het UWV ook het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, in aanwezigheid van griffier D. Alblas, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.