ECLI:NL:RBZWB:2020:1742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20_327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de proceskosten na intrekking beroep tegen niet tijdig besluit door college

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent, had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit beroep was ingesteld op 15 januari 2020, waarna het college op 30 januari 2020 alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist. De verzoeker trok het beroep in, maar verzocht de rechtbank om het college te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college gedeeltelijk aan de verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat de beslissing op bezwaar kort na de kennisgeving van het beroep was verzonden, de termijn voor het nemen van een besluit op het moment van ontvangst van het beroepschrift op 16 januari 2020 ruimschoots was verstreken. Dit voldeed aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 262,50, waarbij het gewicht van de zaak als licht werd aangemerkt. De kosten zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de waarde per punt en de wegingsfactor. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/327 PW
uitspraak van 10 april 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoeker heeft bij brief van 15 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het bezwaar van verzoeker gericht tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag in gevolge de Participatiewet.
Bij besluit van 30 januari 2020 heeft het college op het bezwaarschrift beslist.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft zich bij brief van 5 maart 2020 primair op het standpunt gesteld dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde is, nu het besluit kort na kennisgeving van het beroep is verzonden. Indien de rechtbank oordeelt dat er wel een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend, dan stelt het college zich op het standpunt dat een wegingsfactor van 0,5 dient te worden gehanteerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 30 januari 2020 dat het college in ieder geval gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen door naar aanleiding van het beroep alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. Dat de beslissing op bezwaar kort na de kennisgeving van het beroep is verzonden, maakt dit niet anders. Daarnaast was op het moment van ontvangst van het beroepschrift op 16 januari 2020 de beslistermijn voor het nemen van een besluit ruimschoots verstreken. Daarmee voldoet het beroepschrift aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding het college te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 0,5).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.