ECLI:NL:RBZWB:2020:1753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4735 VV PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder dwangsom tot terugbrengen pand naar woning voor maximaal één huishouden

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 8 januari 2020 is genomen. Dit besluit houdt in dat de heer [naam verzoeker 1] binnen vier maanden na verzending van het besluit het pand [adres] moet terugbrengen naar de situatie waarvoor in 1923 vergunning is verleend. Dit houdt in dat het pand gebruikt mag worden door maximaal één huishouden. Aan deze last is een eenmalige dwangsom van € 10.000,- verbonden. Verzoekers hebben op 17 februari 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 19 maart 2020 heeft het college echter besloten de uitvoering van het bestreden besluit op te schorten tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, vanwege de coronamaatregelen.

Vervolgens hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval is het college gedeeltelijk tegemoetgekomen door de begunstigingstermijn op te schorten, maar dit is uitsluitend vanwege de coronamaatregelen. Daarom ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten, en wordt het verzoek daartoe afgewezen. De griffier zal het griffierecht van € 178,- aan verzoekers terugbetalen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 10 april 2020 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4735 GEMWT VV
uitspraak van 10 april 2020 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers,

gemachtigde: J.A.L. van Engelen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2020 (bestreden besluit) van het college over het opleggen van een last onder dwangsom. De last houdt in dat de heer [naam verzoeker 1] binnen vier maanden na verzending van dit besluit (dus voor 8 mei 2020) het pand [adres] terugbrengt naar de situatie waarvoor in 1923 vergunning is verleend. Dit betekent dat het pand gebruikt mag worden door maximaal één huishouden. Aan de last is een eenmalige dwangsom verbonden van € 10.000,-.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter op 17 februari 2020 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het college bericht de uitvoering van het bestreden besluit op te schorten tot zes weken na het nemen van een beslissing op het bezwaar. De reden daarvoor is gelegen in de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus.
Vervolgens hebben verzoekers het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het besluit van 19 maart 2020 dat het college in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekers is tegemoetgekomen door de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom op te schorten. Vast staat echter ook dat de reden daarvoor uitsluitend is gelegen in de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
3. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat de griffier op grond van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb het griffierecht van € 178,- aan verzoekers zal terugbetalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 10 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.