ECLI:NL:RBZWB:2020:1765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19_959
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat op 21 januari 2019 zijn Ziektewet-uitkering beëindigde. Eiser, die sinds 7 maart 2017 vanwege psychische en later ook lichamelijke klachten niet meer werkte, was vanaf 22 januari 2018 werkloos. Het UWV had eerder zijn uitkering beëindigd, maar dit besluit werd later herzien, waardoor de uitkering pas per 14 januari 2019 werd stopgezet. Eiser betwistte de beëindiging van zijn uitkering en voerde aan dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld en dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren erkend.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2019 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E. Akdeniz, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. De rechtbank benoemde een deskundige, verzekeringsarts D. Erdogan, die op 22 november 2019 een rapport uitbracht. De deskundige concludeerde dat eiser beperkingen ervaart, maar dat deze niet zo ernstig zijn dat ze een urenbeperking rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig was en dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren.

De rechtbank concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een Ziektewet-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de uitkering per 14 januari 2019 te beëindigen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal op 10 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/959 ZW

uitspraak van 10 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 januari 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P.A.W. Hanenberg.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verzekeringsarts D. Erdogan benoemd als deskundige voor het doen van onderzoek. De deskundige heeft op 22 november 2019 een rapport uitgebracht. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat hij opnieuw op een zitting wil worden gehoord.
De rechtbank heeft vervolgens op 25 maart 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als financieel administratief medewerker gedurende 40 uur per week. Voor dat werk is hij op 7 maart 2017 uitgevallen vanwege psychische klachten. Daarna heeft hij ook lichamelijke klachten gekregen. Eiser is vanaf 22 januari 2018 werkloos. Het UWV heeft aan hem een ZW-uitkering toegekend.
In een besluit van 12 maart 2018 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 13 april 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 maart 2018 gegrond verklaard. Eiser blijft per 6 maart 2018 meer dan 65% arbeidsgeschikt, maar de ZW-uitkering wordt pas beëindigd per 14 januari 2019.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 14 januari 2019. Dit is de datum in geding.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) blijkt niet dat deze het whiplashprotocol heeft nageleefd om vast te stellen welke beperkingen van toepassing zijn. Eiser is vanwege onder andere voortdurende pijn, slapeloosheid en vermoeidheid meer beperkt dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Hij is vanwege verergering van zijn klachten een multidisciplinair traject gestart bij Libra. De aanmelding was in november 2018 en het intakegesprek was op 4 januari 2019. De geselecteerde functies zijn vanwege eisers beperkingen niet geschikt. Ook is eisers opleidingsniveau ten onrechte op 5 vastgesteld De functie schadecorrespondent is bovendien niet geschikt omdat eiser niet aan de opleidingseisen voldoet.
4.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Volgens vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft hij recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
5.
Toetsingskader
Het is niet in geschil dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
6.
Medische beoordeling
6.1
Medische beoordeling door het UWV
Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd, waaronder de medische gegevens die eiser tijdens de hoorzitting heeft overgelegd. Ook heeft hij eiser gezien tijdens de hoorzitting en hem lichamelijk en psychisch onderzocht.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de verzekeringsarts de informatie van de fysiotherapeut die eiser heeft aangeleverd wel heeft meegewogen bij zijn beoordeling.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen overwegend juist vastgesteld. Eiser is echter vanwege de hypertonie in de nek- en schouderregio ook beperkt voor langdurig staan. Er is vanwege de verstoorde slaap terecht een beperking aangenomen voor het uitvoeren van complexe taken bij een hoog handelingstempo. Ook zijn de juiste beperkingen vastgesteld voor de handelingen die de nek-schouderregio belasten. De beperking voor zitten is voldoende gelet op de waarnemingen door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b tijdens het spreekuur, gelet op het dagverhaal, en gelet op de omstandigheid dat in de definitie van zitten is opgenomen dat regelmatig vertreden mogelijk moet zijn. Eiser is niet beperkt voor trappen lopen, knielen en hurken omdat er geen sprake is van een beperkte functie van heupen en knieën. Er is geen aanleiding om eiser beperkt te achten voor vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen en doelmatig handelen. Hij is immers tijdens de gehele hoorzitting alert en kan deelnemen aan het verkeer. Bovendien kan hij zelfstandig een huishouding voeren en anderen daarbij helpen. Volgens de verzekeringsarts b&b voldoet eiser niet aan de criteria om een urenbeperking te kunnen vaststellen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 november 2018.
6.2
Rapport van de deskundige
De deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiser op 12 november 2019 gezien en onderzocht. De deskundige beschikte ook over een brief van de neuroloog van 2 oktober 2019 die eiser hem heeft gegeven.
De deskundige rapporteert dat eiser beperkingen ervaart die op grond van de voorliggende medische gegevens en het actuele verzekeringsgeneeskundige onderzoek ten dele objectiveerbaar zijn. Er zijn geen aanwijzingen voor traumatische afwijkingen aan de rug, nek of extremiteiten. Er zijn lichte beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de nek- en schoudergordel. De beperkingen die op 20 november 2018 zijn vastgelegd om de fysieke belasting te verminderen zijn van toepassing. Er is een belangrijke discrepantie tussen de geclaimde cognitieve beperkingen en de objectieve bevindingen. Er zijn geen cognitieve stoornissen geobjectiveerd. Er zijn geen aanwijzingen om verdergaande of aanvullende beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De ervaren cognitieve en fysieke klachten rechtvaardigen in objectieve zin slechts in beperkte mate het aannemen van restbeperkingen. Er is geen medische reden om een urenbeperking aan te nemen. De klachten in het linker bovenbeen die worden genoemd in de brief van de neuroloog van 2 oktober 2019 waren rondom de datum in geding niet aanwezig en geven daarom geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen.
6.3
Medische beoordeling door de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1901) geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voor komt.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige had de beschikking over alle relevante medische gegevens, inclusief de rapporten van de verzekeringsartsen en de gegevens die eiser in de loop van de procedure heeft overgelegd. Bovendien heeft hij eiser zelf gesproken en onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige zijn medische bevindingen en conclusies voldoende gemotiveerd. Daarom is er geen aanleiding om die conclusies niet te volgen.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de beroepsgrond dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig was het volgende. De rechtbank is van oordeel dat dat onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd, eiser gezien tijdens de hoorzitting en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook is er informatie van behandelaars bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b wist ook dat eiser was aangemeld voor het traject bij Libra. Dat uit het rapport van de verzekeringsarts b&b niet blijkt dat deze het whiplashprotocol heeft nageleefd, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig was. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4495) bieden protocollen alleen een ondersteuning voor de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming. Voor de vereisten waaraan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldoen wordt verwezen naar het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De enkele omstandigheid dat niet blijkt dat het whiplashprotocol is betrokken bij het medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b maakt daarom niet dat dat onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of dat de resultaten van dat onderzoek niet juist waren. De vaststelling van de beperkingen vereist telkens een op de betreffende persoon toegesneden individuele verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank overweegt verder dat uit het rapport van de deskundige niet blijkt dat de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de datum in geding medische feiten heeft gemist.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 20 november 2018.
7.
Geschiktheid voor de functies
7.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van 20 november 2018 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267050), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
De arbeidsdeskundige b&b heeft in beroep naar aanleiding van de beroepsgronden toegelicht waarom de geselecteerde functies passend voor eiser zijn gelet op zijn opleidingsniveau.
7.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de drie hiervoor genoemde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 12 december 2018
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Bovendien heeft de deskundige die door de rechtbank is ingeschakeld gerapporteerd dat in de functies de vastgestelde belastbaarheid niet overschreden lijkt te worden. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 6.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de drie hiervoor genoemde functies in arbeidskundig opzicht niet passend zijn. Het betreft functies waarvoor opleidingsniveau 1 of 2 vereist is. Deze functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank laat een oordeel over de arbeidskundige geschiktheid van de functie schadecorrespondent achterwege omdat deze functie niet bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage is betrokken.
8.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de drie geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 14 januari 2019.
9.
Conclusie
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
10.
Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 10 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
mr. R.A. Karsten-Badal, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.