In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg voor de duur van 13 weken, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg werden voorgesteld, zoals het beperken van de bewegingsvrijheid en het toedienen van voeding en medicatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2020 werd de rechtbank geconfronteerd met de vraag of een rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) passender zou zijn. Dit leidde tot een aanhouding van de behandeling, die op 29 januari 2020 werd voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische stoornis, die gepaard gaat met een psychische stoornis.
Op basis van deze bevindingen heeft de rechtbank besloten om de zorgmachtiging af te wijzen, aangezien er reeds een machtiging tot opname en verblijf was verleend op basis van artikel 24 Wzd. De rechtbank heeft de beslissing op 29 januari 2020 mondeling gegeven en op 10 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.