ECLI:NL:RBZWB:2020:1797

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/02/368202 / FA RK 20/410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. De rechtbank heeft zich in deze zaak afgevraagd of een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang (Wzd) passender zou zijn dan de eerder aangevraagde zorgmachtiging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, zich verzette tegen de opname en naar huis wilde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een uitgebreide neurocognitieve stoornis, met symptomen van dementie, en dat zij in de thuissituatie niet in staat is om adequaat voor zichzelf te zorgen. De behandelende geriater heeft bevestigd dat de betrokkene 24-uurs zorg nodig heeft, die niet kan worden geboden in de thuissituatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzochte rechterlijke machtiging noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, en heeft deze verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 13 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/368202 / FA RK 20/410
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 29 januari 2020van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
verblijvende te GGz Breburg, [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. K.M. van der Zouwen te Oosterhout.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het op 28 januari 2020 ter griffie ingekomen verzoekschrift van het CIZ tot het verlenen van een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 Wet zorg en dwang (Wzd):
- de afgegeven kennisgeving mondelinge uitspraak Wzd van 29 januari 2020.
1.2.
Bij het verzoekschrift van het CIZ zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- aanvraagformulier rechterlijke machtiging d.d. 22 januari 2020;
- medische verklaring, opgesteld en ondertekend door drs. [naam psychiater] , psychiater,
d.d. 23 januari 2020;
- verklaring van de accommodatie (motivatiebrief) waarin cliënt wordt opgenomen d.d. 22 januari 2020, opgesteld en ondertekend door [naam specialist ouderen-geneeskunde] , specialist ouderen-geneeskunde;
- afschrift van het indicatiebesluit (art. 60 BOPZ) d.d 08-01-2020.
1.3.
Op 20 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling van een op 10 januari 2020 ingekomen verzoek (zaaknummer:C/02/367608/FA RK 20/132) tot verlenen van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank zich afgevraagd of in de gegeven omstandigheden een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang (Wzd) niet passender is. Zij heeft dit gevoelen kenbaar gemaakt aan de officier van justitie en de behandeling van het verzoek zaak aangehouden.
1.4.
Op 29 januari 2020 heeft in voornoemd psychiatrisch ziekenhuis de mondelinge behandeling van het door de rechtbank op 28 januari 2020 ontvangen verzoekschrift tot het verlenen van een rechterlijke machtiging ex. artikel 24 Wzd behandeld en is tevens de mondelinge behandeling van het op 10 januari 2020 ontvangen Wvggz-verzoek voortgezet.
1.5.
Bij die zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank gehoord:
- betrokkene en haar advocaat mr. K.M. van der Zouwen;
- de zoon (tevens gevolmachtigde) en dochter van betrokkene;
- mw. [naam geriater] , geriater;
- mw. [naam stagiaire] , stagiaire;

2.Verzoek

Het CIZ verzoekt op grond van de artikelen 24 jo 39 Wzd een rechterlijke machtiging met een geldigheidsduur van zes maanden af te geven.

3.Standpunten

3.1
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene geeft aan dat het goed met haar gaat. Ze wil niet langer in een psychiatrisch ziekenhuis of verpleegtehuis blijven. Ze heeft maar één wens, en dat is naar huis toe gaan. Betrokkene heeft thuis alles gelijkvloers en heeft hulp van een heleboel mensen om haar heen. Zij vindt het voor de maatschappij “verknoeid geld”. Indien betrokkene toch moet blijven, dan wil zij niet meer leven.
3.2
Het standpunt van de behandelaar
De ter zitting aanwezige geriater verklaart dat er momenteel sprake is van een Wzd ziektebeeld. Er is sprake van een dementie syndroom, matig van ernst. Het beeld past het meeste bij de ziekte van Alzheimer. Door verschillende onafhankelijke artsen is dit ook bevestigd.
Naast de dementie bestonden al langer psychotische symptomen, die akeliger, opdringeriger werden en leidden tot boosheid, agitatie en agressie. De behandelaar denkt dat dit een delier is geweest. Toen is er besloten tot een inbewaringstelling onder de Wet Bopz. In het verpleegtehuis ging het niet goed, waarop betrokkene op verzoek van de specialist-ouderengeneeskunde naar het psychiatrisch ziekenhuis is overgeplaatst.
Sinds betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis tot rust is gekomen, gaat het beter. Ze hoort nog wel steeds stemmen, zoals bijvoorbeeld de stem van haar dochter. Door middel van structuur en regelmaat gaat het goed op de afdeling. Het is dus ook niet wenselijk dat betrokkene nog langer in het psychiatrisch ziekenhuis zal verblijven. Er is daarom weer een bed voor haar gereserveerd in de Riethorst Stromenland.
Een gedwongen opname is volgens de behandelaar noodzakelijk. Er is sprake van een progressief ziektebeeld. Het enige scenario is achteruitgang en een verdere toename van de zorgbehoefte. In de thuissituatie zal betrokkene niet tot huishoudelijke taken kunnen komen. Zij is gedesoriënteerd en heeft structuur nodig. Er zijn ook momenten dat betrokkene
’s nachts hulp nodig heeft. Het maximale aanbod van viermaal per dag thuiszorg, is onvoldoende. Voor de opname boden haar zoon en dochter al 24-uurs zorg aan. Ook het innemen van medicatie is een probleem. Daarbij speelt achterdocht en onbegrip een rol. Door middel van antipsychotica zijn de stemmen in het hoofd van cliënt rustiger geworden. De verwachting is echter dat cliënt deze medicatie in de thuissituatie niet zelfstandig zal innemen, waardoor de stemmen weer zullen verergeren.
3.3
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van betrokkene verzoekt om de rechterlijke machtiging ex artikel 24 Wzd af te wijzen. De advocaat stelt daartoe dat het ernstig nadeel onvoldoende is onderbouwd door middel van feiten. Aangezien de maatregel niet in overeenstemming is met de feiten, ontbreekt de proportionaliteit. Ook wil zijn cliënt naar huis en niet vrijwillig in een instelling blijven. Dat is een consistent en blijvend verzet van haar. Zij redt zich thuis goed, ook al lopen de meningen daarover uiteen. Aangezien het alternatief terug naar huis gaan nog bestaat, is de maatregel volgens de advocaat niet subsidiair.
Ten aanzien van de zorgmachtiging ex artikel 7:11 Wvggz stelt de advocaat dat het verzoek niet-ontvankelijkheid is, omdat de Wvggz geen wettelijke grondslag voor het verzoek biedt.

4.Beoordeling

4.1
Betrokkene werd in eerste instantie opgenomen vanwege haar cognitieve achteruitgang, wanen, akoestische en visuele hallucinaties, achterdocht en agitatie. Tijdens de voortzetting van de inbewaringstelling onder de Wet Bopz is betrokkene gestabiliseerd door middel van psychiatrische interventies inclusief psychofarmaca.
4.2.
Uit het op 28 januari 2020 ter griffie ingekomen verzoekschrift van het CIZ tot het verlenen van een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 Wzd en de daarbij overgelegde stukken, waaronder de medische verklaring d.d. 23 januari 2020, blijkt dat ten aanzien van betrokkene de diagnose uitgebreide neurocognitieve stoornis is vastgesteld. Die diagnose wordt ondersteund/bevestigd door de bij het verzoek gevoegde, door de specialist ouderengeneeskunde van de zorgaanbieder opgestelde verklaring (motivatiebrief) d.d. 22 januari 2020. Bovendien heeft ook de bij de behandeling van het verzoek ter zitting aanwezige geriater die diagnose onderschreven en naar het oordeel van de rechtbank tevens voldoende gemotiveerd dat de neurocognitieve stoornis van betrokkene, dementie (Alzheimer), op de voorgrond staat. Die stoornis is ter zitting ook niet betwist.
4.3.
Derhalve staat naar het oordeel van de rechtbank thans genoegzaam vast dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, die eerder gepaard ging met een psychische stoornis. Dit impliceert dat de Wzd van toepassing is.
4.4.
De psychogeriatrische aandoening waarmee betrokkene is gediagnosticeerd leidt tot ernstig nadeel in de vorm van ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en agressie naar derden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat betrokkene in de thuissituatie onvoldoende in staat bleek om adequaat voor zichzelf te zorgen, slecht at en dronk en dat zij nachtelijk dwaal en -incidenteel- gevaarlijk verkeersgedrag vertoonde. Dit werd ter zitting ook bevestigd door de zoon en dochter van betrokkene, die aangeven hun moeder ook niet meer alleen thuis te durven laten. Daar komt bij dat de arts ter zitting voldoende heeft toegelicht dat de stemming van cliënt erg wisselend is. Ze gedraagt zich zowel vriendelijk, als boos, argwanend en agressief. Dat leidde zelfs al tweemaal tot het spuiten van noodmedicatie in verband met agressie naar zorgmedewerkers. De arts ziet dan ook een ziektebeeld dat zorgt voor een verhoogde kwetsbaarheid ten aanzien van escalaties.
4.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt:
i.) dat betrokkene naar de mening van de geriater ter zitting als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening in de thuissituatie niet tot huishoudelijke taken zal kunnen komen, structuur ontbreekt en sprake is van desoriëntatie;
ii.) dat betrokkene daarom en ook met het oog op de toediening van medicatie 24-uurs zorg nodig heeft, die haar in een geregistreerde accommodatie kan worden geboden, zodat opname en verblijf geschikt is om ernstig nadeel te voorkomen;
iii.) dat, gelet ook op het onomkeerbaar en progressief karakter van de aandoening van betrokkene, noodzakelijke 24-uurs zorg niet door opschaling van (thuis-)zorg en/of mantelzorg van zoon en/of dochter en ook niet anderszins kan worden geboden, zodat er geen minder ingrijpend alternatief is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.6.
Uit de stukken en met name ook ter zitting is gebleken dat betrokkene zich verzet tegen de opname en het verblijf.
4.7.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De verzochte machtiging zal dan ook worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, met dien verstande dat de rechtbank de machtiging zal laten aansluiten op de voortzetting van de inbewaringstelling en dus geldt tot en met 13 juli 2020.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 juli 2020.
Deze beschikking is op 29 januari 2020 mondeling gegeven door mr. Van Dun, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en op
10 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.