In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn, dat op 13 februari 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisatie van een paardenbak, mestplaat met overkapping, lichtmasten en een lantaarnpaal op het perceel [straat] [nummer] in [plaatsnaam]. De rechtbank Den Haag heeft de zaak op 21 oktober 2019 verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waar het onderzoek ter zitting op 12 maart 2020 heeft plaatsgevonden. Eiser, die eigenaar is van een nabijgelegen perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij meent dat deze in strijd is met het Kwaliteitsplan Alphen aan den Rijn 2011 en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn belang bij een goed woon- en leefklimaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder zonder vergunning bouwwerken heeft gerealiseerd en dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet op de juiste wijze is behandeld. De rechtbank oordeelt dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet voldoende is geweest en dat de uitgebreide procedure had moeten worden gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het college opnieuw op de aanvraag moet beslissen met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en de reiskosten die eiser heeft gemaakt voor de zitting. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 april 2020.