Overwegingen
1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker en zijn echtgenote ontvingen sinds juni 2019 van Baanbrekers een uitkering op grond van de Participatiewet. Door gezondheidsklachten is verzoeker beperkt in de mogelijkheden om betaald werk te verrichten. Hij heeft een arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf] . Baanbrekers heeft hem de verplichting opgelegd om vooraf zijn werkrooster door te geven.
Een handhavingsmedewerker heeft een onderzoek ingesteld naar de juistheid van verzoekers opgave van gewerkte dagen en uren. Het onderzoek heeft tot de conclusie geleid dat verzoeker niet de juiste dagen en tijden heeft opgegeven waarop hij werkzaam was bij [naam bedrijf] . Als gevolg daarvan is het recht op bijstand vanaf 2 januari 2020 niet vast te stellen.
Bij het bestreden besluit is de bijstand ingetrokken met ingang van 2 januari 2020.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij en zijn echtgenote geen gegevens hebben achtergehouden. Zij hebben aangegeven dat verzoeker vaak aanwezig is op de werkplek zonder inkomen omdat hij bij zijn vrienden beter in zijn vel zit. Er had volstaan moeten worden met een waarschuwing. Zijn echtgenote en kinderen zijn nu ook de dupe.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5. In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet of intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
6. Verzoeker en Baanbrekers zijn het er over eens dat verzoeker ook buiten de door hem opgegeven werktijden aanwezig was bij [naam bedrijf] . Uit brieven van verzoeker en de eigenaar van [naam bedrijf] , van 21 februari 2020, respectievelijk 22 februari 2020, blijkt verder dat verzoeker buiten de door hem opgegeven werktijden wel een keer iemand helpt of een pannetje wast. Hij mag er eten en drinken zoveel hij wil. Volgens verzoeker en zijn werkgever verbleef verzoeker ook buiten werktijden bij [naam bedrijf] omdat hij zich daar prettig voelt.
7. De vraag is nu wat die aanwezigheid buiten de opgegeven werktijd betekent voor het recht op uitkering. Baanbrekers heeft in het bestreden besluit gewezen op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in socialezekerheidszaken. Volgens die rechtspraak veronderstelt de aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de betreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en dat het dan aan betrokkene is om het tegendeel aannemelijk te maken.
8. De voorzieningenrechter is, met Baanbrekers, van oordeel dat die vaste rechtspraak betekenis heeft voor verzoekers recht op bijstand. Verzoeker was niet alleen buiten de opgegeven werktijd aanwezig bij [naam bedrijf] , hij heeft daar toen ook werkzaamheden verricht. Weliswaar onverplicht, maar die werkzaamheden zijn als op geld waardeerbare arbeid aan te merken en er had bij de vaststelling van het recht op bijstand rekening mee gehouden moeten worden.
9. In bezwaar is aangevoerd dat verzoeker en zijn echtgenote wél hebben aangegeven dat verzoeker vaak aanwezig was op zijn werkplek zonder inkomen. Uit de stukken blijkt echter niet dat zij daarover inlichtingen hebben verstrekt die voldoende concreet waren om de betekenis er van voor het recht op bijstand vast te stellen.
10. Intrekking van het recht op bijstand is dwingend voorgeschreven in artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, wanneer door schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. In die situatie kan niet worden volstaan met een waarschuwing.
Dat ook verzoekers echtgenote en kinderen ook de dupe zijn van het bestreden besluit hoort bij het systeem van gezinsbijstand.
11. De voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in rechte stand zal houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.