ECLI:NL:RBZWB:2020:1953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
20/5525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op basis van onderzoek naar recht op bijstand

Op 20 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die sinds 2015 een bijstandsuitkering ontving, bezwaar maakte tegen de intrekking van haar uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De intrekking volgde op een onderzoek naar haar recht op bijstand, dat was ingesteld na een melding dat zij zou samenwonen. Tijdens dit onderzoek bleek dat verzoekster sinds oktober 2019 niet meer ingeschreven stond in de Basisregistratie persoonsgegevens en dat zij niet op een uitnodiging voor een gesprek was verschenen. Verzoekster had wel gereageerd, maar haar afwezigheid werd als verzuim aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar afwezigheid en dat het college de uitkering terecht had ingetrokken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de intrekking van de uitkering te schorsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in bezwaar waarschijnlijk stand zou houden, gezien de aanwijzingen dat verzoekster niet meer op het opgegeven adres woonde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5525 PW VV

uitspraak van 20 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) van het college. Dit besluit gaat over de intrekking van haar bijstandsuitkering en de intrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Verzoekster heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd of zij weer een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand kan krijgen, totdat er op haar bezwaarschrift is beslist. Dit wordt een ‘voorlopige voorziening’ genoemd.
De voorzieningenrechter heeft schriftelijk vragen aan partijen gesteld, die zij hebben beantwoord. De voorzieningenrechter acht zich door de voorhanden gegevens voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen over het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak zonder zitting met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

Aanleiding onderzoek recht op bijstand

1. Verzoekster ontvangt sinds 2015 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Daarnaast ontvangt zij bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college heeft in 2020 een onderzoek ingesteld naar het recht van verzoekster op een uitkering. Dit omdat het college een melding had gekregen dat verzoekster zou samenwonen.
Onderzoek
2. Het onderzoek bestond uit een administratief onderzoek, het verrichten van waarnemingen bij de woning van verzoekster en het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek op 5 februari 2020. Uit dit onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat verzoekster sinds 7 oktober 2019 niet meer ingeschreven staat in de Basisregistratie persoonsgegevens.
Opschorting uitkering
3. Het college heeft verzoekster meerdere keren uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Deze afspraken hebben om verschillende redenen geen doorgang kunnen vinden. Het college heeft verzoekster op 17 februari 2020 nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 25 februari 2020. In deze uitnodiging staat ook dat de uitkering van verzoekster vanaf 17 februari 2020 wordt opgeschort [1] . Dit is een besluit van het college om de uitkering van verzoekster vooralsnog niet uit te betalen. Verzoekster heeft geen bezwaar gemaakt tegen dat besluit. De opschorting van de uitkering is daarom voor de voorzieningenrechter een vaststaand gegeven.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand van verzoekster ingetrokken, vanaf de datum van de opschorting [2] . Dit omdat verzoekster niet is verschenen op de afspraak van 25 februari 2020. Verzoekster is het niet eens met dit besluit.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
5. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
6. Verzoekster is het niet eens met de intrekking van haar uitkering [3] , omdat zij vindt dat zij heeft gedaan wat er van haar verwacht werd. Zo staat er in het opschortingsbesluit dat als zij niet reageert op de uitnodiging
[om te verschijnen op het gesprek van 25 februari 2020], het college het recht op uitkering niet kan vaststellen en dat de uitkering beëindigd wordt. Verzoekster heeft echter wél gereageerd op de uitnodiging, namelijk dat zij om medische redenen niet aanwezig kan zijn bij het gesprek. Verzoekster vindt daarom dat het college de uitkering niet heeft kunnen intrekken.
De voorzieningenrechter is het niet met verzoekster eens. In het opschortingsbesluit staat dat verzoekster niet is verschenen op een eerder gesprek. Dit is dus het verzuim wat haar wordt verweten. Dit verzuim kan zij herstellen door op de afspraak van 25 februari 2020 te verschijnen. In het opschortingsbesluit staat duidelijk vermeld dat verzoekster
verplicht isom gehoor te geven aan deze oproep. Verzoekster heeft aangegeven dat zij vanwege medische redenen niet naar het gesprek kan komen. Zij heeft hiervan echter geen objectieve bewijsstukken overgelegd, ook niet nadat de voorzieningenrechter haar daartoe nog in de gelegenheid had gesteld. Nu verzoekster niet is verschenen op het gesprek van 25 februari 2020 en niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat zij niet op dit gesprek kón verschijnen, vindt de voorzieningenrechter dat verzoekster het verzuim niet heeft hersteld. Dit betekent dat het college de uitkering heeft kunnen intrekken vanaf de datum van de opschorting. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden en ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Zelfs al zou verzoekster in bezwaar worden gevolgd in haar redenering dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden van het opschortingsbesluit, dan nog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in deze zaak een voorlopige voorziening te treffen.
Er zijn namelijk duidelijke aanwijzingen dat verzoekster niet meer woont op het door haar opgegeven adres in de gemeente [woonplaats verzoekster]. Dit staat ook in het bestreden besluit. Zo staat zij niet meer ingeschreven bij de Basisregistratie persoonsgegevens, is tijdens het huisbezoek geconstateerd dat de woning van verzoekster onbewoonbaar was, en hebben 3 buurtbewoners onafhankelijk van elkaar verklaard dat verzoekster daar al 3 jaar niet meer woont. Als niet duidelijk is waar verzoekster woont, dan vormt dit een andere reden voor intrekking van de uitkering [4] .
Conclusie
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier, op 20 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen (hoger) beroep open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:83, vierde lid:
Indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de voorzieningenrechter ook in andere gevallen uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.
Participatiewet
Artikel 54:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. […]
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Dit is gebaseerd op artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet.
2.Dit is gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet.
3.Voor de leesbaarheid zal de voorzieningenrechter het woord ‘uitkering’ gebruiken. Hiermee wordt zowel de bijstandsuitkering als de bijzondere bijstand bedoeld.
4.Die intrekking is dan gebaseerd op artikel 17 en artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.