In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 9 augustus 2018, waarbij zijn Ziektewet-uitkering werd beëindigd. De rechtbank heeft op 24 april 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die eerder als betontimmerman werkte, heeft zich in 1995 ziekgemeld na een motorongeluk en ontving sindsdien een WAO-uitkering. Na een periode van werkloosheid meldde hij zich in 2012 opnieuw ziek. Het UWV beëindigde zijn ZW-uitkering per 22 mei 2018, wat eiser aanvecht. Tijdens de zitting op 11 december 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft het UWV zich laten vertegenwoordigen door een jurist. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om een deskundige te raadplegen, die op 17 december 2019 rapporteerde dat eiser op de datum in geding een redelijk tot goede handfunctie had. De deskundige concludeerde dat eiser geschikt was voor de functies van wikkelaar en machinebediende, ondanks zijn klachten. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn belastbaarheid was verslechterd. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd, omdat eiser geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding toegekend.