ECLI:NL:RBZWB:2020:1985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over Ziektewet-uitkering

Op 24 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 oktober 2019, waarin haar aanspraak op een Ziektewet-uitkering werd afgewezen. Eiseres had zich op 28 mei 2019 ziek gemeld, maar het UWV oordeelde dat zij per 1 juli 2019 weer geschikt was voor haar werk als medewerker documentair informatievoorziening (DIV).

De zitting die op 25 maart 2020 gepland stond, ging niet door vanwege de coronamaatregelen. Partijen stemden in met een schriftelijke afhandeling van de zaak. De rechtbank sloot het onderzoek op 3 april 2020. Eiseres voerde aan dat zij niet serieus werd genomen door het UWV en dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld. De verzekeringsarts van het UWV had echter vastgesteld dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om haar werk uit te voeren.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geoordeeld dat eiseres per 1 juli 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5457 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 25 maart 2020. De zitting heeft echter geen doorgang kunnen vinden, omdat de rechtbank werd gesloten vanwege de maatregelen tegen de verspreiding van het Coronavirus (COVID-19). Partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder een zitting af te doen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting daarom achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 3 april 2020.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft zich op 28 mei 2019 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld vanwege fysieke en mentale klachten. Bij besluit van 19 juni 2019 heeft het UWV met ingang van 28 mei 2019 een voorschot op een ZW-uitkering aan eiseres verleend.
Bij besluit van 27 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV gesteld dat eiseres vanaf haar ziekmelding op 28 mei 2019 wel arbeidsongeschikt is geweest, maar dat zij per 1 juli 2019 weer geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Zij maakt daarom geen aanspraak op een ZW-uitkering per die datum. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres per 1 juli 2019 geen aanspraak (meer) maakt op een ZW-uitkering.

Wettelijk kader

3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4. De rechtbank stelt vast dat het werk als medewerker documentair informatie voorziening (DIV) (Sbc-code 315133) als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit wordt door partijen niet betwist.

Overwegingen

5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Volgens de verzekeringsarts b&b heeft hij een volledig beeld verkregen van de situatie van eiseres op basis van observatie door de verzekeringsarts, het bezwaarschrift, de hoorzitting in bezwaar, dossierstudie en het bestuderen van de ingekomen informatie van neuroloog Van Norden. Eiseres wordt al sinds 2014 gecontroleerd door de neuroloog wegens wisselende klachten die kunnen passen bij goedaardige fasciculatie. Ook bij de beoordeling in april 2018 vond de neuroloog echter geen duidelijke afwijkingen. Eiseres heeft regelmatig afspraken en onderzoeken bij/door de neuroloog afgezegd; dit zou zij volgens de verzekeringsarts b&b niet doen als de klachten zeer invaliderend zouden zijn. Verder werd in december 2016 een hernia geconstateerd. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 januari 2018, geldend vanaf 18 oktober 2017, is rekening gehouden met haar klachten. Eiseres is volgens de verzekeringsarts b&b nog altijd belastbaar conform die FML, omdat er geen medisch objectiveerbare toename is van ziekte of gebrek. De functie van medewerker DIV is bovendien passend, omdat deze functie stressarm en psychisch laag belastend is en de mogelijkheid geeft om te vertreden.
5.2
Eiseres stelt dat zij schandalig is behandeld, verkeerd is beoordeeld en is belogen. Zij voelt zich niet serieus genomen door het UWV. Veel pogingen om te werken zijn mislukt. Zij heeft bij alles hulp nodig van haar man en zoon. Het UWV heeft er geen begrip voor dat medische behandelingen vanwege haar angststoornis een probleem zijn. Zij geeft een overzicht van de medicatie die ze gebruikt. Zij is onder behandeling van een neuroloog en een neurochirurg en wacht op de GGZ. Ter onderbouwing daarvan overlegt zij een brief van GGZ Breburg van 16 september 2019, afspraakbevestigingen voor de polikliniek neurologie van het Amphia van 20 september 2019 en 31 oktober 2019 en een afspraakbevestiging voor een MRI van de cervicale wervelkolom van het Amphia van 31 oktober 2019.
5.3
In reactie hierop stelt de verzekeringsarts b&b in een rapportage van 3 maart 2020 dat de door eiseres ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. De informatie die in de bezwaarfase is opgevraagd bij de neurochirurg is op 17 januari 2020 alsnog binnengekomen. Uit de brief van neurochirurg Leliefeld blijkt dat eiseres in juni 2017 op het spreekuur is geweest na doorverwijzing door de neuroloog. Hierbij is vermeld dat zij al langer klachten heeft aan het linkerbeen en een fobie heeft voor ziekenhuisbezoek. De MRI laat zien dat de hernia is toegenomen ten opzichte van oktober 2015. In november 2017 meldde eiseres dat het aardig ging; de klachten aan het linkerbeen leken uit te doven en een operatie-indicatie was daarom van de baan. Deze informatie is volgens de verzekeringsarts b&b in lijn met de eerdere bevindingen. Eiseres is dan ook in staat tot rugsparende arbeid en in de FML is voldoende rekening gehouden met haar beperkingen.
5.4
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben eiseres gezien en gehoord en zij hebben dossierstudie verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de door hem opgevraagde informatie van de neuroloog en de neurochirurg bij zijn oordeel betrokken. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat de door haar gevoelde onheuse bejegening tot het oordeel zou moeten leiden dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, volgt de rechtbank dit niet. Klachten over de bejegening door verzekeringsartsen kunnen via de daartoe bestemde klachtenprocedure aan het UWV worden voorgelegd. Deze roepen als zodanig geen twijfel op over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
5.5
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres geen medische informatie heeft overgelegd op basis waarvan meer of verdergaande beperkingen aangenomen dienen te worden. Eiseres’ stelling dat medische behandelingen voor haar een probleem zijn wegens haar angststoornis, doet niet af aan de diagnoses die de neuroloog en neurochirurg hebben gesteld ten aanzien van haar klachten. Dat de verzekeringsarts b&b de door eiseres ervaren klachten op een andere manier heeft gewogen dan zij ze ervaart, betekent niet dat de medische beoordeling onjuist is.
5.6
Met haar beperkingen moet eiseres in staat worden geacht de functie van medewerker DIV te kunnen uitvoeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld zij per 1 juli 2019 niet (meer) in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.

Conclusie

6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 24 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier w.g. mr. V.M. Schotanus, rechter
de griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.