Op 24 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 oktober 2019, waarin haar aanspraak op een Ziektewet-uitkering werd afgewezen. Eiseres had zich op 28 mei 2019 ziek gemeld, maar het UWV oordeelde dat zij per 1 juli 2019 weer geschikt was voor haar werk als medewerker documentair informatievoorziening (DIV).
De zitting die op 25 maart 2020 gepland stond, ging niet door vanwege de coronamaatregelen. Partijen stemden in met een schriftelijke afhandeling van de zaak. De rechtbank sloot het onderzoek op 3 april 2020. Eiseres voerde aan dat zij niet serieus werd genomen door het UWV en dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld. De verzekeringsarts van het UWV had echter vastgesteld dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om haar werk uit te voeren.
De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geoordeeld dat eiseres per 1 juli 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.