Op 28 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van Terneuzen. Dit besluit, genomen op 6 maart 2020, hield in dat de woning van verzoekers gesloten moest worden voor een periode van drie maanden op grond van een last onder bestuursdwang, omdat er softdrugs in de woning aanwezig waren. Verzoekers, die afhankelijk zijn van uitkeringsgelden, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële problemen verkeerden en moeite hadden met het vinden van vervangende woonruimte.
De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de uitbraak van het coronavirus en de geldende beperkende maatregelen, het van groot belang was dat verzoekers in hun woning konden blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van verzoekers en het risico op verdere verspreiding van het coronavirus bij de uitvoering van het bestreden besluit. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers, die op € 525,= werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.