ECLI:NL:RBZWB:2020:1986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5419 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van bestuursdwang en Opiumwet

Op 28 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van Terneuzen. Dit besluit, genomen op 6 maart 2020, hield in dat de woning van verzoekers gesloten moest worden voor een periode van drie maanden op grond van een last onder bestuursdwang, omdat er softdrugs in de woning aanwezig waren. Verzoekers, die afhankelijk zijn van uitkeringsgelden, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële problemen verkeerden en moeite hadden met het vinden van vervangende woonruimte.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de uitbraak van het coronavirus en de geldende beperkende maatregelen, het van groot belang was dat verzoekers in hun woning konden blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van verzoekers en het risico op verdere verspreiding van het coronavirus bij de uitvoering van het bestreden besluit. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers, die op € 525,= werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5419 WET VV

uitspraak van 28 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. S. van Minderhout,
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats derde partij] .

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake een opgelegde last onder bestuursdwang strekkende tot sluiting van de woning [adres verzoekers] . Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekers wonen op het adres [adres verzoekers] . De woning is eigendom van hun zoon/broer [naam derde partij] .
Op 26 oktober 2019 is bij het doorzoeken van de woning door de politie een grote hoeveelheid softdrugs aangetroffen: 78 gram hennep; een veelvoud van de gedoogde gebruikershoeveelheid van 5 gram. Daarnaast heeft de politie in de schuur bij de woning een kweektent aangetroffen, alsmede twee ventilatoren, twee koolstoffilters, twee thermostaten, diverse luchtslangen, een transformator, twee schakelborden, tien armaturen, tien assimilatielampen en diverse elektriciteitssnoeren.
Bij brieven van 20 december 2019 heeft de burgemeester de eigenaar van de woning en verzoekers meegedeeld dat in de woning [adres verzoekers] softdrugs aanwezig waren dan wel werden verhandeld en dat daarmee in strijd met de Opiumwet is gehandeld. De burgemeester heeft vervolgens aangegeven voornemens te zijn om een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, gelezen in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 van de Awb, op te leggen, waarbij de eigenaar van de woning en/of verzoekers zullen worden gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. Verzoekers hebben daartegen hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit de eigenaar van de woning en (de gemachtigde van) verzoekers gelast om de woning [adres verzoekers] op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten met ingang van 30 maart 2020 en om deze afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij opgemerkt dat op 30 maart 2020 om 14.00 uur zal worden gecontroleerd of aan de lastgeving is voldaan en dat het pand daarna verzegeld zal worden.
Bij brief van 23 maart 2020 heeft de burgemeester medegedeeld dat de werking van het bestreden besluit op verzoek van de voorzieningenrechter is opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
3. Het bestreden besluit tot sluiting van de woning leidt ertoe dat verzoekers hun woning zullen moeten verlaten voor een periode van drie maanden.
Verzoekers stellen afhankelijk te zijn van uitkeringsgelden en dat zij beschikken over beperkte financiële middelen. Het is voor hen lastig om een nieuwe geschikte woning te vinden binnen de sociale-huursector. Zij hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat door de uitbraak van het coronavirus en de op dit moment van kracht zijnde beperkende maatregelen iedere Nederlander geacht wordt zoveel mogelijk thuis te blijven om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Onder deze omstandigheden is het dus van nog meer belang dan anders om over eigen woonruimte te kunnen beschikken.
De burgemeester heeft in zijn verweerschrift erop gewezen dat verzoekers in hun verzoekschrift hebben volstaan met verwijzing naar de maatregelen rondom het coronavirus en de beperkte financiële middelen, maar dat zij verder geen enkele inspanning hebben verricht om vervangende woonruimte te vinden. Dat beeld wordt bevestigd in de bij het verweerschrift gevoegde e-mailwisseling tussen de behandelend ambtenaar en de gemachtigde van verzoekers. Daarnaast heeft de burgemeester erop gewezen dat op het moment waarop het bestreden besluit is genomen de Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Zeeland van 7 april 2020 (de Noodverordening) nog niet van kracht was. Tot slot heeft de burgemeester erop gewezen dat de Noodverordening tijdelijke bewoning van een recreatiewoning, anders dan voor recreatief nachtverblijf, mogelijk maakt en dat daarin dus een mogelijkheid tot het vinden van vervangende woonruimte is gelegen.
Met dit verweer is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met de belangen van verzoekers en met het algemene risico op verdere verspreiding van het coronavirus bij de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit. Dat de Noodverordening ten tijde van het bestreden besluit nog niet gold, moge zo zijn. Het risico op verdere verspreiding van het coronavirus gaat echter pas spelen op het moment waarop het besluit feitelijk wordt uitgevoerd en feit is dat de coronamaatregelen op grond van de Noodverordening nu wel gelden. Nu uit het bestreden besluit en uit de overige stukken niet blijkt dat er specifiek voor verzoekers geschikte alternatieve woonruimte beschikbaar is, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen doorslaggevend gewicht te worden toegekend aan het belang van verzoekers om nog gedurende de periode dat in Nederland de hiervoor bedoelde beperkende maatregelen van kracht zijn in de door hen gehuurde woning te kunnen verblijven.
5. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,= en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,= aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 525,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 28 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.