Op 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Vlissingen. Dit besluit betrof een opgelegde last onder bestuursdwang tot sluiting van haar woning voor een periode van drie maanden, vanwege de vondst van harddrugs in een kelderbox die bij de woning hoorde. Verzoekster, die met haar minderjarige dochter in de woning woont, vreesde dat zij en haar dochter op straat zouden komen te staan, omdat zij geen vervangende woonruimte konden vinden, vooral gezien de gevolgen van de coronamaatregelen op de woningmarkt.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat bij de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. De rechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de kelderbox te sluiten, maar dat de sluiting van de woning zelf, gezien de omstandigheden, onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met de feitelijke woonsituatie van verzoekster en de impact van de sluiting op haar en haar dochter.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster toegewezen en het bestreden besluit geschorst voor zover het betrekking had op de woning. De burgemeester werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.