ECLI:NL:RBZWB:2020:2129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19_6522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor zonnepark te Etten-Leur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op een voormalige vuilstortplaats in Etten-Leur. De vereniging 'Milieuvereniging De Groene Koepel' en IVN Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur, dat op 28 oktober 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan GroEnergie Groep B.V. voor de aanleg van het zonnepark. De eisers betogen dat het project in strijd is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de impact op flora en fauna, waterhuishouding en de inpasbaarheid van het project in de omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een gebrek vertoont, omdat er geen gemeentelijke visie is opgesteld die de noodzaak van de projectlocatie onderbouwt. Desondanks heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de vergunninghouder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de realisatie van het zonnepark voldoet aan de huidige wet- en regelgeving. De rechtbank heeft de eisers in het gelijk gesteld door het beroep gegrond te verklaren, maar de omgevingsvergunning blijft geldig. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten en het griffierecht aan de eisers vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6522

uitspraak van 7 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de vereniging ‘Milieuvereniging De Groene Koepel’, te Breda, eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
de vereniging ‘
IVN Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur’, te Etten-Leur, eiseres (gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder (gemachtigde: mr. R.S. Bos).
Derde partij: de vennootschap ‘
GroEnergie Groep B.V.’, te Dronten, vergunninghouder (gemachtigde: mr. E.P. Euverman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning voor de realisering van een zogeheten ‘zonnepark’ te Etten-Leur verleend aan vergunninghouder. Het bestreden besluit heeft van 7 november 2018 tot en met 18 december 2019 ter inzage gelegen.
Op 16 december 2019 hebben eisers beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 maart 2020.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [naam persoon1] (De Groene Koepel) en [naam persoon2] (IVN). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam persoon3] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam persoon4] en [naam persoon5] .

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 17 april 2019 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de realisering van een zonnepark (project) op de voormalige vuilstortplaats van de gemeente Etten-Leur. Het terrein is gelegen aan de Bollendonkseweg te Etten-Leur en staat kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie O, nummer 108.
1.2
Het project, dat in de ‘Groenblauwe mantel’ komt, is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Op het terrein rust de bestemmingen ‘maatschappelijk’, ‘agrarisch met waarden’, ‘archeologie opgehoogd’, ‘cultuurhistorisch vlak’, ‘leefgebied struweelvogels’, ‘waterstaat – attentiegebied EHS’ en ‘waarde – archeologie 2’.
1.3
Met de aanvraag wil vergunninghouder toestemming krijgen voor het bouwen van bouwwerken op het terrein (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo), het verrichten van handelingen met de bodem ter plaatse (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) en het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3, van de Wabo).
1.4
Verweerder heeft de beslissing op de aanvraag voorbereid met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft het voornemen tot verlening van de omgevingsvergunning, met het voornemen van de gemeenteraad tot afgifte van een verklaring van geen bedenkingen, ter inzage gelegd van 22 augustus 2019 tot en met 2 oktober 2019. Eisers hebben hiertegen zienswijzen naar voren gebracht.
1.5
Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft de gemeenteraad verklaard geen bedenkingen tegen het project te hebben (verklaring van geen bedenkingen).
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
Omvang van dit geschil
Goede procesorde
2. Het verweerschrift en de daarbij behorende bijlagen zijn door de rechtbank in een laat stadium van de beroepsprocedure, maar meer dan tien dagen voorafgaand aan de zitting en dus tijdig, ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd verklaard dat eisers hierdoor niet in hun processuele belangen zijn geschaad. De rechtbank zal het verweerschrift dan ook als processtuk toelaten.
Besluiten en besluitonderdelen
3.1
Uit het beroepschrift blijkt dat eisers de rechtmatigheid van alle besluitonderdelen van het bestreden besluit – de toestemming voor het bouwen, het uitvoeren van werkzaamheden en het afwijken van het bestemmingsplan – ter discussie stellen.
3.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers de beroepsgrond dat artikel 36.7 van de tot het bestemmingplan behorende regels (planregels) in de weg staat aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het project, ingetrokken. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor het verrichten van handelingen met de bodem van het terrein (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) niet langer een onderdeel van het geschil vormt.
Crisis- en herstelwet
4.1
Op het geschil is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Dit betekent onder meer dat de rechtbank in beginsel slechts de binnen de beroepstermijn aangevoerde beroepsgronden bij de toetsing van het bestreden besluit mag betrekken, zo volgt uit artikel 1.6a van de Chw.
4.2
Eisers hebben vóór het verstrijken van de beroepstermijn betoogd dat het bestreden besluit in strijd komt met de Verordening Ruimte Noord-Brabant (VR) en de Interim-Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOv). Zij hebben dat betoog nadien nader uitgewerkt. De rechtbank merkt deze uitwerking aan als nadere argumentatie ter ondersteuning van al eerder aangevoerde beroepsgronden. Dit betekent dat de rechtbank alle door eisers aangevoerde stellingen zal betrekken bij de beoordeling van dit geschil.
Ontheffing Wet natuurbescherming
5.1
Een aantal beroepsgronden over beschermde diersoorten heeft betrekking op de vraag of gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS) op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) een ontheffing mogen verlenen.
5.2
De omvang van dit geschil is echter beperkt tot de vraag of verweerder de omgevingsvergunning mocht verlenen. Daarom zal de rechtbank de beroepsgronden over beschermde diersoorten die betrekking hebben op de procedure over de ontheffing op grond van de Wnb, buiten beschouwing laten, tenzij deze gronden uitdrukkelijk dienen ter onderbouwing van het standpunt dat het bestreden besluit een gebrek vertoont.
Standpunten van eisers
6. Eisers betogen – samengevat – dat het bestreden besluit in strijd is met de VR en IOv. Er is geen gemeentelijk visie met een afweging en aanwijzing van geschikte locaties voor het opwekken van zonne-energie, zoals artikel 6.19, derde lid, VR vereist. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de mogelijkheid om het zonnepark op een andere locatie te realiseren. Eisers stellen dat het project niet inpasbaar is in de omgeving en niet tot kwaliteitsverbetering van natuur en landschap leidt. Zij vinden dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar beschermde diersoorten, wat aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. Het project heeft volgens eisers onevenredig nadelige gevolgen voor de flora en fauna in het gebied en voor de waterhuishouding. Tot slot stellen eisers dat het project niet op regionaal niveau is afgestemd met de omliggende gemeenten en netwerkbeheerder, zoals artikel 3.41 van de IOv vereist.
Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader staat in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
Geen gemeentelijke visie
9.1
Toen het bestreden besluit werd genomen, gold de door provinciale staten van de provincie Noord-Brabant vastgestelde VR. Blijkens de bij de VR behorende kaart ligt het terrein in de ‘Groenblauwe mantel’. Op grond van artikel 6.19, derde lid, aanhef en onder a en b, van de VR is in de ‘Groenblauwe mantel’ nieuwvestiging van een zonnepark mogelijk, indien (a) uit een gemeentelijke visie blijkt dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie en (b) in deze visie is afgewogen welke locaties binnen de gemeente geschikt zijn gelet op de aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
9.2
In geschil is of er sprake is van een gemeentelijke visie als bedoeld in artikel 6.19, derde lid, aanhef en onder a en b, van de VR.
9.3
De rechtbank stelt vast dat er geen op schrift gestelde gemeentelijke visie is waaruit blijkt dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie en waarin is afgewogen welke locaties binnen de gemeente geschikt zouden zijn voor het opwekken van duurzame energie. Gelet op de formulering van artikel 6.19, derde lid, van de VR en de toelichting daarop, die onder meer spreekt over een “gedegen ruimtelijke onderbouwing van de behoefte aan duurzame energie en een afweging van locaties”, had het op de weg van een gemeentelijk bestuursorgaan gelegen om zo’n visie schriftelijk vast te leggen. Slechts op die wijze kan op een voor derden inzichtelijke manier verantwoording worden afgelegd over het onderzoek naar de behoefte aan duurzame energie en de afweging van geschikte locaties die artikel 6.19, derde lid, aanhef en onder b, van de VR vereist.
9.4
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit een gebrek kent. Dit oordeel wijzigt niet doordat GS op 3 oktober 2019 schriftelijk hebben ingestemd met de realisering van het zonnepark op het terrein. De VR voorziet namelijk niet in de mogelijkheid voor afwijking van de daarin neergelegde bepalingen door middel van een schriftelijke instemmingsverklaring van GS.
9.5
De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb (het motiveringsbeginsel).
In stand laten rechtsgevolgen?
10. De rechtbank zal – gezien het bepaalde in artikel 8:41a van Awb – onderzoeken of het geschil definitief kan worden beslecht, bijvoorbeeld door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Gemeentelijke visie niet langer vereist
11.1
De rechtbank constateert dat de nu geldende IOv noch een andere rechtsregel verplicht tot het opstellen van een gemeentelijke visie als bedoeld in artikel 6.19, derde lid, van de VR. Het ontbreken van een op schrift gestelde gemeentelijke visie, waaruit blijkt dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie en met een afweging van geschikte locaties voor het opwekken van zonne-energie, staat dan ook niet langer in de weg aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
11.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt en met stukken onderbouwd dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat er behoefte bestaat aan de realisering van voorzieningen die duurzame energie kunnen opwekken en dat het plaatsen van zonnepanelen op daken van bestaande gebouwen onvoldoende oplevert om in de toekomstige behoefte aan duurzame energie te kunnen voorzien. Dit volgt uit het rapport ‘Ons 2050’ van de regiegroep Regionale Energiestrategie (RES), het rapport ‘Energieverkenning Etten-Leur’, bijlage 1 van het rapport ‘Contourennotitie’ van de RES en de door de gemeenteraad vastgestelde Milieuvisie 2010-2020.
11.3
Ook heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat er een afweging van geschikte locaties voor het opwekken van zonne-energie heeft plaatsgevonden. Zo heeft verweerder toegelicht dat een zonnepark bij voorkeur wordt gerealiseerd op een locatie waar meervoudig ruimtegebruik mogelijk is, zoals op stortplaatsen. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 6.19 van de VR. Bovendien blijkt de geschiktheid van de locatie uit verschillende onderzoeken ter voorbereiding op de RES. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen.
11.4
Het project voldoet dus aan de op dit moment geldende eis die is gesteld in artikel 3.41, eerste lid, onder a, van de IOv.
Inpasbaar in de omgeving
12.1
Uit de gedingstukken en behandeling ter zitting leidt de rechtbank af dat de discussie over de inpasbaarheid van het zonnepark zich toespitst op – de bij eisers gerezen onduidelijkheden over – het behoud van natuur op het terrein en in de directe omgeving ervan.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat het project inpasbaar is in de omgeving. Uit het rapport ‘Bomeneffect analyse zonnepark Etten-Leur van 28 september 2018 van ir. J.H. Wildschut (werkzaam bij Duifhuizen boomadviesbureau) en het rapport ‘Kwaliteitsverbetering landschap en herplantplicht zonnepark Bollendonkseweg Etten-Leur’ van 7 mei 2019 van ir. M. van Wezel (werkzaam bij Zichtlijn) blijkt dat het project wordt ingepast in de omgeving. Het project wordt verbonden met natuurgebied Kelsdonk en is gericht op kwaliteitsverbetering van het landschap en versterking van biodiversiteit. Hoewel de bomen op het middenterrein ten behoeve van het project zullen worden verwijderd, zullen de bomen aan de rand van het terrein voor een belangrijk deel behouden blijven. Deze houtsingel omringt het project waardoor het zonnepark niet zichtbaar is in de omgeving. Het kappen van bomen ten behoeve van het project heeft geen betrekking op die houtsingel en zal worden gecompenseerd, waarvoor GS op 9 augustus 2019 toestemming hebben verleend. De inrichting van het terrein, inclusief het compensatiegebied dat nabij het zonnepark komt te liggen, is geborgd doordat de uitvoering van het in het rapport ‘Kwaliteitsverbetering’ voorgestelde plan als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Dat het gebied toegankelijk is voor recreanten betekent niet zonder meer dat geen sprake meer is van kwaliteitsverbetering of inpassing in de omgeving. Daarnaast komt tussen de zonnepanelen bloemrijk grasland voor vlinders, bijen en insecten met faunapassages zodat klein wild zich vrij kan bewegen.
12.3
Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat de in het rapport ‘Kwaliteitsverbetering’ voorgestelde maatregelen leiden tot een aanvaardbare inpassing van het project in de omgeving. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Van Wezel beschikt over specifieke deskundigheid op het gebied van landschapsinrichting. De rechtbank ziet geen reden om hieraan en aan de inhoud van het rapport en de totstandkoming daarvan te twijfelen.
12.4
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het project voldoet aan de eis die is gesteld in artikel 3.41, eerste lid, onder c, van de IOv (en artikel 6.19, derde lid, onder d, van de VR).
Natuurbescherming & Natuurnetwerk Brabant (NNB)
13.1
Eisers stellen dat het project (mogelijk) negatieve effecten zal hebben op beschermde diersoorten en op het natuurgebied Kelsdonk, dat onderdeel uitmaakt van het NNB, zodat aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Ook voeren zij aan dat de omgevingsvergunning voorziet in de oprichting van een trafostation en ‘omvormers’ en dat niet duidelijk is hoeveel geluid en straling deze objecten zullen veroorzaken. Volgens eisers zouden beschermde diersoorten last kunnen hebben van geluid en straling.
13.2
De rechtbank benadrukt nogmaals dat zij in deze uitspraak geen antwoord mag en zal geven op de vraag of GS de aangevraagde ontheffing op grond van de Wnb (beschermde diersoorten) mogen verlenen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2720) volgt echter dat het college geen omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan mag verlenen als op voorhand in redelijkheid moet worden onderkend dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
13.3
In geschil is of verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat vanwege de negatieve effecten op beschermde diersoorten en het NNB.
13.4
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat geen sprake is van zodanige negatieve effecten op beschermde diersoorten dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat en dat het project evenmin negatieve effecten zal hebben op het NNB. Dit volgt uit het rapport ‘Quick scan flora en fauna Bollendonkseweg te Etten-Leur’ van 31 januari 2019 van S.H.W.M. Claessens Msc (werkzaam bij Econsultancy) en het rapport ‘Aanvullende Quick scan flora en fauna Bollendonkseweg te Etten-Leur’ van 19 februari 2020 van ing. R.M. Sanders (werkzaam bij Econsultancy). Uit deze rapporten blijkt dat het vellen van houtopstanden en het uitvoeren van graafwerkzaamheden mogelijk negatieve effecten zal hebben voor de hermelijn, de wezel en de steenmarter. Vergunninghouder neemt echter adequate maatregelen om negatieve effecten voor deze diersoorten te voorkomen. Zo zullen werkzaamheden in overeenstemming met het ecologisch werkprotocol en buiten de kwetsbare perioden worden uitgevoerd. Daarnaast worden er andere mitigerende maatregelen genomen, zoals het aanleggen van een duiker. Eisers hebben geen tegenrapport van een deskundige ingebracht. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om aan de inhoud en totstandkoming van de hiervoor genoemde rapporten te twijfelen, zodat er geen noodzaak is voor een aanvullend onderzoek.
Waterhuishouding
14.1
Eisers stellen dat de omgevingsvergunning ook tot negatieve effecten op de waterhuishouding zal leiden. Er zal bodemerosie ontstaan als hemelwater geconcentreerd via de zonnepanelen in de grond komt. Omdat de deklaag onvoldoende dik is, er geen verdamping van water via bomen en planten plaatsvindt en er teveel schaduw is vanwege de zonnepanelen, zal er sprake zijn van toename van water in het gestorte afval. Ook zal de waterhuishouding worden aangetast vanwege de 12 meter diepe put, waarin chemisch afval is gestort, die geen waterdichte wand en bodem heeft en die diverse watervoerende lagen in de bodem bereikt. Bovendien is het waterschapsbestuur niet gehoord, aldus eisers.
14.2
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de realisering van het project geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ter plaatse. Op 24 september 2019 heeft waterschap Brabantse Delta positief geadviseerd over het project. Volgens het waterschap leidt het project niet tot verdroging van het omliggende gebied en is er geen sprake van toename van verharding die leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater, omdat de zonnepanelen niet aaneengesloten zijn. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat er geen watergangen in het gebied aanwezig zijn. Nu het waterschapsbestuur is gehoord is er bovendien geen sprake van strijd met artikel 12.1, derde lid, van de VR, zoals eisers hebben gesteld.
Afstemming op regionaal niveau
15.1
De VR stelt niet de eis dat de ontwikkeling op regionaal niveau moet zijn afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder. Desalniettemin heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat deze regionale afstemming wel degelijk heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder heeft regionale afstemming plaatsgevonden binnen de RES, waarbinnen de gemeente de visie heeft dat zonneparken bij voorkeur op (voormalige) stortplaatsen worden gerealiseerd, zoals in dit geval. Het project was volgens verweerder al opgenomen in de ontwerp RES als geschikte locatie voor een zonnepark. Bovendien volgt uit de zogenoemde Contourennotitie van de RES dat het project onder de ‘bestaande en harde plannen’ valt. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
15.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het project – anders dan eisers stellen – voldoet aan de eis die is gesteld in artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOv.
Conclusie
16.1
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand zal laten. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de realisering van het zonnepark in stand blijft.
16.2
Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eisers vergoeden.
16.3
De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die eisers tijdens de beroepsfase hebben gemaakt wegens de door hun gemachtigde verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten – op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op een bedrag van € 1.050 (één punt voor de indiening van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting; met de wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 525).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 345 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Koenraad, griffier, op 7 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
mr. L.M. Koenraad, griffier w.g. mr. R.A. Karsten-Badal, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier relevant – is het verboden zonder omgevingsvergunning:
a. een bouwwerk te bouwen;
b. het uitvoeren van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald; en
c. gronden in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a sub 3, van de Wabo kan voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts een omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Verordening Ruimte (VR)
Artikel 6.19, eerste lid, van de VR bepaalt dat, in afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod op nieuwvestiging), in de Groenblauwe mantel nieuwvestiging mogelijk is van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen.
Op grond van het tweede lid is, in afwijking van artikel 6.10, eerste lid onder a (niet-agrarische functies), in de groenblauwe mantel vestiging van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen mogelijk met een grotere omvang dan 5000 m2.
Op grond van het derde lid kan er uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste en tweede lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2e of 3e van de Wabo wordt afgeweken van een bestemmingsplan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a. uit een gemeentelijke visie blijkt dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie;
b. b. in deze visie is afgewogen welke locaties binnen de gemeente geschikt zijn gelet op aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit;
c. c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
d. d. de ontwikkeling gelet op artikel 3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving.
Op grond van het vijfde lid worden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in het derde lid in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd; (…).
Volgens artikel 12.1, derde lid, van de VR bepaalt een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, dat bij het toepassen van de regels, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.
Interim Omgevingsverordening (IOv)
Volgens artikel 3.41, eerste lid, van de IOv is het mogelijk om binnen het landelijk gebied zelfstandige opstellingen van zonnepanelen te realiseren – om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie – als:
a. uit onderzoek blijkt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is;
b. de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
c. de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
d. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft; en
e. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Volgens artikel 3.41, derde lid, van de IOv kan uitsluitend toepassing aan het eerste lid worden gegeven met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a sub 2 of 3, van de Wabo waaraan in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd; (…).