Op 14 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 april 2020, waarbij haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. In haar verzoek om voorlopige voorziening stelde zij dat Orionis niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet op het opgegeven adres woonde. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar recht op bijstand konden onderbouwen. De voorzieningenrechter wees erop dat het aan verzoekster was om aan te tonen dat haar situatie was gewijzigd sinds de eerdere afwijzing van haar aanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zou houden en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend in een eventuele bodemprocedure.