ECLI:NL:RBZWB:2020:2166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6316 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet zonder nieuwe omstandigheden

Op 14 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 april 2020, waarbij haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. In haar verzoek om voorlopige voorziening stelde zij dat Orionis niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet op het opgegeven adres woonde. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar recht op bijstand konden onderbouwen. De voorzieningenrechter wees erop dat het aan verzoekster was om aan te tonen dat haar situatie was gewijzigd sinds de eerdere afwijzing van haar aanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zou houden en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6316 PW VV

uitspraak van 14 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J.E. de Glopper,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 april 2020 van Orionis (bestreden besluit) waarbij haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet is afgewezen. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster ontving van Orionis een uitkering op grond van de Participatiewet. In een besluit van 13 februari 2020 heeft Orionis de bijstand ingetrokken met ingang van 19 maart 2015. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit, en in het kader van dat bezwaar heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek is in een uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2020, met zaaknummer BRE 20/5513 PW, afgewezen, omdat de voorzieningenrechter verwacht dat het besluit van 13 februari 2020 in rechte stand zal houden.
Op 26 februari 2020 heeft verzoekster een aanvraag om een uitkering ingediend, omdat haar uitkering is stopgezet en zij geen inkomen heeft. Zij heeft opgegeven te wonen op het adres aan [adres] , hetzelfde adres waar zij ten tijde van de intrekking van de uitkering verondersteld werd te wonen. Er is een onderzoek ingesteld door een sociaal rechercheur van Orionis. De onderzoeker heeft geconcludeerd dat er iemand verblijft op het opgegeven adres.
Daarop is het bestreden besluit genomen, waarbij de aanvraag is afgewezen op grond van artikel 4:5 van de Awb.
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij het niet eens is met de afwijzing van de aanvraag. Zij woont op het opgegeven adres. Orionis heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daar niet woont. Verzoekster heeft het rapport van de sociaal rechercheur bekritiseerd.
Verzoekster verkeert in grote financiële moeilijkheden en vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat Orionis haar een uitkering toekent.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging. Bezien wordt of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter overweegt over de wettelijke grondslag van het bestreden besluit het volgende.
Orionis heeft artikel 4:6 van de Awb aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Daar is in het eerste lid bepaald dat bij het indienen van een nieuwe aanvraag na een afwijzende beschikking de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden. Worden die niet vermeld, dan kan, volgens het tweede lid, het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
De nieuwe aanvraag is gericht op bijstandverlening met ingang van de aanvraagdatum. Omdat het besluit van 13 februari 2020 betrekking had op een eerdere periode was Orionis niet bevoegd om artikel 4:6 van de Awb toe te passen. Het besluit berust daarom op een onjuiste grondslag,
De grondslag kan in de heroverweging worden gewijzigd, en de voorzieningenrechter houdt er rekening mee dat de afwijzing van de aanvraag gebaseerd zal worden op de vaste rechtspraak, zoals die blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:986), die betrekking heeft op de aanvraag die wordt ingediend nadat periodieke bijstand is ingetrokken. Als die aanvraag gericht is op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, dan ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit toetsen aan die rechtspraak.
5. Verzoekster voert aan dat Orionis niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet haar hoofdverblijf heeft op het door haar opgegeven adres, maar met het oog op de overweging 4 beschreven rechtspraak is Orionis daar ook niet toe gehouden. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat de omstandigheden zijn gewijzigd, zodanig en dat zij vanaf 26 februari 2020 wel in aanmerking komt voor bijstand als alleenstaande.
Verzoekster heeft in haar aanvraag, in haar bewaarschrift en in haar verzoekschrift geen gegevens vermeld die dat aannemelijk maken. Haar betoog dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat geen goed onderzoek is verricht, bevat geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat ten tijde van de aanvraag sprake was van een wijziging van omstandigheden.
6. Naar verwachting van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dan ook, met een gewijzigde grondslag, in bezwaar stand houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 14 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.