Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
artikel 6:4van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor een betrokkene die in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De officier van justitie had op 10 januari 2020 een verzoek ingediend voor een zorgmachtiging, aansluitend op een eerdere crisismaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de betrokkene, haar moeder, de officier van justitie en een behandelaar. De betrokkene betwistte de diagnose schizofrenie en stelde dat zij geen hulp nodig had, terwijl haar moeder en de behandelaar juist aangaven dat er ernstige zorgen waren over haar geestelijke gezondheid.
De rechtbank oordeelde dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met symptomen zoals wanen en hallucinaties, en dat er sprake is van ernstig nadeel. De rechtbank concludeerde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg waren en de betrokkene niet openstond voor hulp. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 17 juli 2020, en bepaalde dat de betrokkene opgenomen kan worden in een accommodatie, dat haar bewegingsvrijheid beperkt kan worden, dat er onderzoek aan kleding of lichaam kan plaatsvinden en dat medicatie toegediend kan worden.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter S.M.J. van Dijk en is op 23 januari 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.