ECLI:NL:RBZWB:2020:2176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2936
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Participatiewet en terugvordering voorschotten door Orionis Walcheren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Participatiewet had aangevraagd, en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, dat de aanvraag had afgewezen en de verstrekte voorschotten had teruggevorderd. Eiseres, afkomstig uit Turkije, had zich op 15 januari 2019 in Nederland gevestigd en op 18 januari 2019 een aanvraag voor bijstand ingediend. Orionis heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende informatie over het inkomen van de echtgenoot van eiseres, die in Turkije verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet de benodigde inkomensgegevens van haar echtgenoot heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van Orionis om aanvullende informatie. De rechtbank oordeelde dat de relevante periode voor de beoordeling van het recht op bijstand van 24 januari 2019 tot 11 maart 2019 liep, en dat de inkomensgegevens van de echtgenoot over januari en februari 2019 cruciaal waren voor de beoordeling. Eiseres had weliswaar enkele documenten ingeleverd, maar deze waren niet voldoende om haar financiële situatie vast te stellen.

De rechtbank concludeerde dat Orionis terecht had gesteld dat eiseres onvoldoende informatie had verstrekt en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2936 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2019 (primair besluit) heeft Orionis de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen en de aan haar verstrekte voorschotten teruggevorderd.
In het besluit van 13 mei 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 24 april 2020. Met instemming van partijen zijn partijen telefonisch gehoord. Gehoord zijn eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en Orionis, vertegenwoordigd door mr. N.M. Feijtel.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres heeft zich op 15 januari 2019, komend uit Turkije, in Nederland gevestigd. Zij heeft zich op 18 januari 2019 gemeld om een uitkering op grond van de Participatiewet aan te vragen en op 24 januari 2019 een aanvraag ingediend.
In een brief van 5 februari 2019, is eiseres gevraagd om ontbrekende gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van het inkomen van de partner in Turkije.
Volgens een rapportage van de intakemedewerker, opgemaakt op 7 maart 2019, is op 26 februari 2019 met eiseres een intakegesprek gevoerd. Eiseres heeft enkele slecht leesbare documenten in de Turkse taal ingeleverd en die toegelicht. Het eerste document zou een ontslagbewijs zijn, vanwege opgezegd werk door haar echtgenoot in januari 2019. Het tweede document zou een uitdraai zijn van de Turkse belastingdienst met het inkomen van haar echtgenoot over de jaren 2014-2018. Het derde document zou een loonstrook zijn uit de periode voor de bijstandsaanvraag. Volgens de rapportage is met eiseres besproken welke documenten zij in haar situatie kan aanleveren, zoals bonnetjes van door haar echtgenoot uitgevoerde taxiritten en een verklaring van de werkgever, verifieerbaar met contactgegevens van diezelfde werkgever.
In een brief, verzonden op 26 februari 2019 is eiseres nogmaals gevraagd om aanvullende gegevens te verstrekken, waaronder bewijsstukken van het inkomen van de partner in Turkije over de maanden oktober 2018 tot en met februari 2019.
Eiseres heeft op 26 februari 2019 duidelijkere kopieën van de eerder ingeleverde documenten ingeleverd. Zij heeft op 27 februari 2019 laten weten dat haar echtgenoot zich heeft laten verzekeren zodat hij, vanaf dat moment, zijn inkomen kan bewijzen. Op 28 februari 2019 heeft eiseres een bewijs gemaild van de inkomsten van de echtgenoot op een dag waarop hij werkt.
Op 3 maart 2019 stuurde eiseres aan de intakemedewerker, [naam medewerker1] , een e-mailbericht waarin zij verklaart dat zij al de gevraagde gegevens per e-mail heeft verstuurd. Eiseres heeft gevraagd of er nog iets is wat zij moet doen. Volgens bij dat bericht opgenomen bijlagen heeft eiseres informatie en bewijsstukken verschaft in e-mailberichten van 26 en 27 februari 2019.
In het primaire besluit heeft Orionis de aanvraag afgewezen en de aan eiseres verstrekte voorschotten teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 19 april 2019 (zaaknummer: 19/1468) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Op 30 april 2019 heeft eiseres opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In de uitspraak van 9 mei 2019 (zaaknummer: 19/123) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
In het bestreden besluit heeft Orionis het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2. Beroepsgronden

Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat voor het beoordelen van het recht op bijstand het inkomen van haar echtgenoot over de maanden oktober, november, december 2018 en januari 2019 niet relevant zijn. De te beoordelen periode betreft immers de periode van 24 januari 2019 tot en met 11 maart 2019. Verder voert eiseres aan dat tijdens het gesprek op 26 februari 2019 is afgesproken dat zij nog een aantal gegevens over zou leggen. Er is die dag nog een brief aan eiseres verzonden met opsomming van de ontbrekende gegevens. Nadat eiseres heeft geverifieerd of zij de gegevens per mail kon overleggen heeft zij in een mail van 28 februari 2019 de verzochte gegevens verstrekt. Toen verzoekster niets meer hoorde van de intakemedewerker heeft zij op 3 maart 2019 weer een mail gestuurd met de vraag of nu alles in orde was. Op 6 maart 2019 heeft [naam medewerker2] van Maatschappelijk Werk Walcheren de intakemedewerker gebeld en naar de stand van zaken geïnformeerd. Daarop is geantwoord dat de aanvraag zal worden afgerond.

3. Wettelijk kader

In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17 van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 32, derde lid, van de Participatiewet wordt, indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt in afwijking van het derde lid, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.

4. Beoordeling

4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de door de rechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. In dit geval loopt de te beoordelen periode dus van 24 januari 2019 tot 11 maart 2019.
Volgens eveneens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:594) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan deze inlichtingenplicht voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de aanvrager recht op bijstand heeft.
4.2
Tussen partijen is in geschil of eiseres voldoende informatie heeft verstrekt aan Orionis om haar recht op bijstand te kunnen vaststellen. Daarbij staat niet ter discussie staat dat Orionis over informatie over en bewijsstukken van de financiële situatie van de echtgenoot van eiseres moet beschikken om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
Orionis stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Volgens Orionis ontbreken de inkomensgegevens van de echtgenoot van eiseres over de maanden januari en februari 2019.
De rechtbank is met Orionis van oordeel dat actuele financiële gegevens relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand, zodat terecht de gegevens over de maanden januari en februari 2019 zijn gevraagd. De stelling van eiseres ter zitting dat deze maanden niet relevant zijn, omdat Orionis volgens haar website financiële informatie opvraagt over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag, kan niet worden gevolgd. Dat Orionis ook gegevens uit het recente verleden kan opvragen, betekent niet dat meer actuele gegevens niet opgevraagd mogen worden.
4.3
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat eiseres de benodigde inkomensgegevens van haar echtgenoot over de maanden januari en februari 2019 heeft overgelegd. De door eiseres tijdens het intakegesprek van 26 februari 2019 ingeleverde gegevens zagen volgens haar toelichting tijdens dat gesprek niet op 2019. In het dossier bevinden zich verder een aantal niet leesbare pagina’s (productie 7), waarover door Orionis is gesteld dat deze op een jaarinkomen zouden zien, niet zijnde 2019. Ter zitting gaf eiseres ook aan dat deze stukken informatie over 2018 betreffen. Het enige overgelegde stuk dat op 2019 ziet en waaruit inkomsten kunnen worden afgeleid, is het op 28 februari 2019 gemailde stuk betreffende inkomsten van haar echtgenoot over één dag in 2019. Dat is niet voldoende om de financiële situatie vast te kunnen stellen. Eiseres heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zij andere relevante inkomensgegevens in het kader van haar aanvraag van 24 januari 2019 heeft overgelegd. In wat door eiseres is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel.
4.4
De rechtbank volgt niet het door eiseres ingenomen standpunt dat Orionis onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te reageren op haar e-mail van 3 maart 2019 en het telefoongesprek van [naam medewerker2] van Maatschappelijk Werk Walcheren van 6 maart 2019. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Orionis in de brief van 5 februari 2019 en de brief van 26 februari 2019 eiseres voldoende gelegenheid heeft geboden om aanvullende informatie over de financiële situatie van haar echtgenoot te verstrekken.
4.5
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat Orionis zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen en de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.
5. Conclusie
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, op 14 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.