ECLI:NL:RBZWB:2020:2194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
C/02/371844 / HA RK 20/90
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Jager
  • A. van der Lende-Mulder Smit
  • J. van Voorthuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kinderrechter in een uithuisplaatsingszaak

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 12 mei 2020, is het wrakingsverzoek van verzoekster behandeld. Verzoekster had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [voorletters] Duinhof, de kinderrechter die belast was met de behandeling van een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat verzoekster niet was opgeroepen voor de zitting van 1 mei 2020 en dat zij noch haar advocaat het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering hadden ontvangen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig op de hoogte was van het verzoek en dat de rechter zijn beslissing om de behandeling van de zaak niet aan te houden, heeft genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/371844 / HA RK 20/90
Beslissing van 12 mei 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel van 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
hierna te noemen verzoekster,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 mei 2020 gericht tegen
mr. [voorletters] Duinhof in zijn hoedanigheid van kinderrechter in deze rechtbank en
belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak,
- het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2020
- de brief aan mr. H. Loonstein van 6 mei 2020
- het e-mailbericht van mr. H. Loonstein aan de wrakingskamer van 7 mei 2020
- het e-mailbericht van mr. [voorletters] Duinhof aan de wrakingskamer van 8 mei 2020
- het e-mailbericht van mr. M.A. Breewel-Witteveen als bijzonder curator van na te noemen
minderjarige van 8 mei 2020
- het e-mailbericht van verzoekster van 11 mei 2020
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 11 mei
2020 waarbij is verschenen mr. C.G.A. Mattheussens die als producties heeft overgelegd:
. een e-mailbericht van zijn cliënt aan hem van 17 april 2020 waarbij deze doorstuurt een
e-mailbericht van de heer [naam] aan hem en verzoekster van diezelfde datum
. een e-mailbericht van 17 april 2020 van mr. Mattheussens aan mr. H. Loonstein met als
bijlage een scan van zijn brief aan het gerechtshof te ’s Hertogenbosch met bijlagen van
diezelfde datum.
1.2.
Bij e-mailbericht van 8 mei 2020 heeft mr. Duinhof meegedeeld dat hij verhinderd is om bij de behandeling van het verzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Duinhof voornoemd, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van het verzoek [zaaknummer] van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering – verder de
GI – tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing – verder uhp – van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (de minderjarige), althans een machtiging tot uhp te verlenen.
2.2.
Verzoekster legt aan haar verzoek tot wraking ten grondslag dat zij door de rechtbank niet is opgeroepen voor de zitting van 1 mei 2020, en dat zij noch haar advocaat, een kopie van het verzoekschrift van 16 april 2020 van de GI met bijlagen hebben ontvangen althans dat die bijlagen niet konden worden geopend, en dat de rechter het daarop gegronde verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting heeft afgewezen. Voorts is het verzoek om aanhouding in afwachting van een gesprek tussen [minderjarige] , de bijzonder curator en de gezinsvoogd ook onterecht afgewezen.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. Op de schriftelijke reactie van de rechter wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
Op hetgeen Mr. Mattheussens ter terechtzitting tegen het verzoek tot wraking heeft aangevoerd wordt eveneens hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Verzoekster heeft niet gesteld dat de rechter een vooringenomenheid koestert. De vraag die derhalve beantwoord moet worden is of de omstandigheden die verzoekster aan haar verzoek ten grondslag legt aanleiding geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De weigering de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uhp althans een machtiging tot uhp te verlenen, aan te houden is een procesbeslissing. Het behoort tot de bevoegdheid van de rechter om in het kader van een goede procesorde, rekening houdend met de belangen van alle partijen, om een aanhoudingsverzoek van één van hen al dan niet te honoreren. Dat kan anders zijn indien de beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat is door verzoekster niet gesteld, en dat is ook niet gebleken.
3.4.
Met betrekking tot hetgeen verzoekster aan haar verzoek ten grondslag legt overweegt de wrakingskamer dat uit het dossier in de zaak ten aanzien van het verzoek (verlenging) uhp blijkt dat verzoekster bij brief van 22 april 2020 is opgeroepen voor de (telefonische) behandeling van de zaak op 1 mei 2020 om 11.30 uur. Mr. Mattheussens heeft ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek onweersproken en met producties onderbouwd gesteld dat de heer [naam] van de GI het verzoek met betrekking tot de uhp met bijlagen bij e-mailbericht van 17 april 2020 aan verzoekster heeft toegestuurd en dat hij de stukken met betrekking tot de uhp op 17 april 2020 ook had ingebracht in de procedure in hoger beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en in afschrift aan mr. Loonstein heeft gestuurd. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster dus tijdig beschikte over het verzoek uhp en de bijlagen. Het verzoek van de GI moet aangemerkt worden als een nieuw verzoek. Ten tijde van het indienen van het verzoek was er bij de rechtbank geen advocaat bekend. Het is in dat geval aan verzoekster, zoals ook de rechter stelt, om de stukken, indien en voor zover die daar niet over beschikt, aan haar advocaat ter beschikking te stellen. Mr. Mattheussens heeft voorts, eveneens onweersproken, meegedeeld dat partijen ter gelegenheid van de terechtzitting uitgebreid in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt met betrekking tot het verzoek tot verlenging van de uhp, althans tot het verlenen van een machtiging tot uhp, toe te lichten, en dat de rechter op het verzoek tot aanhouding eerst na beraad tijdens een schorsing van de behandeling ter terechtzitting heeft beslist. De rechter heeft daarbij voorts in zijn reactie meegedeeld dat hij, hetgeen eveneens onweersproken is, bij het nemen van zijn beslissing rekening heeft gehouden met de door de advocaat van verzoekster met betrekking tot het verzoek tot aanhouding aangevoerde argumenten. Gelet op het vorenstaande en, zoals de rechter in zijn reactie op het verzoek meedeelt, gelet op het feit dat hij het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen omdat het belang van de minderjarige om snel duidelijkheid in haar positie te krijgen voorrang moet krijgen, valt niet in te zien dat de beslissing de behandeling van het verzoek tot uhp niet aan te houden door vooringenomenheid zou zijn ingegeven. Dat geldt eveneens voor het verzoek tot aanhouding gedaan in verband met een gesprek van de minderjarige met de bijzonder curator en de gezinsvoogd.
3.5.
De wrakingskamer komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat hetgeen door verzoekster is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat de vrees voor de vooringenomenheid van de rechter objectief is gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking van de rechter zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het wrakingsverzoek af,
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaakgegevens:
[zaaknummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek,
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Jager, mr. Van der Lende-Mulder Smit en mr. Van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.
MdB