ECLI:NL:RBZWB:2020:2242
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 februari 2019, waarin haar WIA-uitkering werd beëindigd. Na een wijziging van het besluit op 24 februari 2020, waarbij het UWV de uitkering voortzette op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, trok verzoekster haar beroep in. Ze verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, zonder zitting, het verzoek behandeld op basis van artikel 8:54 van de Awb.
De rechtbank overwoog dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, het UWV vergoedingen moet betalen als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat het UWV inderdaad aan verzoekster tegemoet was gekomen, en besloot het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoekster had gemaakt. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 1.050,-, en de kosten voor ingeschakelde deskundigen op € 2.752,75, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.802,75.
De uitspraak werd gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier R.J. Tolner, op 19 mei 2020. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend bij de rechtbank.