ECLI:NL:RBZWB:2020:2252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
AWB 20_910
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De eiser had op 19 augustus 2019 een melding gedaan voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Na een verzoek om een voorlopige voorziening op 13 januari 2020, dat op 17 maart 2020 werd afgewezen, heeft de eiser op 27 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 21 juni 2017 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding had toegekend, die op 1 juli 2019 eindigde. Eiser heeft op 24 mei 2019 verlenging aangevraagd, maar het college heeft hem op 29 juli 2019 een tijdelijke voorziening toegekend. Eiser heeft het college in gebreke gesteld omdat er geen tijdig besluit was genomen op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet verstreken was. Hierdoor was het college geen dwangsom verschuldigd aan eiser.

De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/910 WMO

uitspraak van 20 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen (het college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 augustus 2019 een melding bij het college gedaan voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Op 13 januari 2020 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en op 27 januari 2020 heeft hij het onderhavige beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 17 maart 2020 afgewezen (BRE AWB 20/241).
Op 27 maart 2020 heeft eiser aanvullende gronden van beroep naar de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat een behandeling van het beroep ter zitting achterwege is gebleven.

Feiten en omstandigheden

1. Het college heeft bij besluit van 21 juni 2017 aan eiser een maatwerkvoorziening individuele begeleiding op grond van de WMO toegekend, welke van rechtswege eindigde op 1 juli 2019. Op 24 mei 2019 heeft eiser verlenging van de voorziening aangevraagd door het inleveren van drie pgb-plannen. Daarin wordt verzocht om 14 uur individuele begeleiding per week door zijn vader, 14 uur door zijn moeder en 10 uur door [naam persoon] .
Bij brief van 20 juni 2019 heeft het college gesteld dat eiser een aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) moet indienen. In afwachting van het besluit op eisers aanvraag voor een Wlz-indicatie heeft het college hem bij besluit van 29 juli 2019 individuele begeleiding op grond van de WMO toegekend voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019, bestaande uit 14 uur individuele begeleiding per week door zijn vader, 14 uur door zijn moeder en 5 uur door [naam persoon] .
Bij besluit van 7 augustus 2019 is eisers aanvraag voor een Wlz-indicatie afgewezen. Eiser heeft het college daar per e-mail van 15 augustus 2019 over geïnformeerd. Op 19 augustus 2019 heeft eiser het college per e-mail verzocht om de eerder ingediende aanvraag van 24 mei 2019 opnieuw in behandeling te nemen. Per e-mail van diezelfde datum heeft het college aan eiser laten weten dat zijn e-mail van 19 augustus 2019 wordt aangemerkt als een nieuwe melding.
Vervolgens heeft er op 26 september 2019 een keukentafelgesprek plaatsgevonden om eisers hulpvraag te verduidelijken. Bij brief van 7 oktober 2019 heeft het college aan eiser medegedeeld dat zijn situatie complex wordt geacht. Zijn hulpvraag is voor het college niet voldoende duidelijk en concreet. Daarom wordt er een externe organisatie gevraagd het onderzoek verder uit te voeren en het college te adviseren. Bij brief van 1 november 2019 heeft het college aan eiser medegedeeld dat Team Bemoeizorg bereid is gevonden zijn hulpvraag te onderzoeken en het college te adviseren over welke hulp het beste bij eiser past. Daarbij is vermeld dat de melding die eiser heeft gedaan, zal worden afgesloten.

Beroepsgronden

2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij op 19 augustus 2019 een aanvraag heeft gedaan voor een voorziening op grond van de WMO. Na meermaals aan het college verzocht te hebben een beslissing te nemen op die aanvraag en hierover uitgebreid te hebben gecorrespondeerd, is de aanvraag uiteindelijk op 30 januari 2020 afgewezen. Eiser stelt dat hij het college op 21 november 2019 in gebreke heeft gesteld. Aangezien de termijn van 42 dagen op 30 januari 2020 ruimschoots was verstreken, is het college volgens eiser de maximale dwangsom van € 1.442,- aan hem verschuldigd.

Overwegingen

3. Op 14 november 2019 heeft de voormalige gemachtigde van eiser het college per e-mail verzocht om de casus met Team Bemoeizorg kort te sluiten omdat het eiser op dat moment aan de nodige zorg ontbrak. Per e-mail van 21 november 2019 heeft deze gemachtigde gesteld dat er sprake is van een nijpende situatie door het uitblijven van een besluit sinds augustus 2019. Het college wordt daarom dringend verzocht om binnen zeven dagen alsnog een besluit te nemen. De rechtbank is van oordeel dat deze e-mails van 14 en 21 november 2019, in samenhang gelezen, aangemerkt kunnen worden als een aanvraag om (alsnog) datgene toe te kennen wat op 24 mei 2019 door eiser is aangevraagd.
4. In artikel 2.3.5, tweede lid, van de WMO is bepaald dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking neemt. Dat betekent dat het college uiterlijk op 5 december 2019 een besluit had moeten nemen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt dat hij het college op 21 november 2019 een in gebreke heeft gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. De beslistermijn was ten tijde van de indiening van de ingebrekestelling nog niet verstreken. Daaruit volgt dat de ingebrekestelling prematuur is. Van een latere ingebrekestelling is niet gebleken. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt dan dat het college eiser geen dwangsom is verschuldigd.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 20 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.