ECLI:NL:RBZWB:2020:2278
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep Werkloosheidswet
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 september 2019, waarin de aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd geweigerd. Het UWV heeft op 18 maart 2020 het bestreden besluit gewijzigd, waarna de gemachtigde van verzoekster het beroep heeft ingetrokken. Verzoekster heeft verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft in een brief van 30 april 2020 aangegeven bereid te zijn om € 1.050,- aan proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 22 mei 2020.