ECLI:NL:RBZWB:2020:2287
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep huurtoeslag
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 3 juni 2019, waarin zijn bezwaar tegen de voorschotbeschikking huurtoeslag over 2017 niet-ontvankelijk werd verklaard. Op 7 februari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit herzien. Hierna heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De kosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 22 mei 2020.