ECLI:NL:RBZWB:2020:2288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_359 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WOB-verzoek

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle op haar aanvraag tot verstrekking van documenten met betrekking tot een handhavingstraject voor illegale bebouwing. Het college heeft op 10 februari 2020 besloten de gevraagde stukken te verstrekken, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. Het college heeft echter betwist dat bepaalde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder portokosten en griffierecht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het college inderdaad aan verzoekster is tegemoetgekomen, maar dat de door verzoekster opgevoerde portokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, maar merkt op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht aan verzoekster dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 22 mei 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/359 WOB
uitspraak van 22 mei 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: A.H.M.J. Mathijsen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van verzoekster tot het verstrekken van alle stukken die bij de gemeente Goirle aanwezig zijn met betrekking tot een handhavingstraject dat ziet op de illegale bebouwing op een perceel dat kadastraal bekend is als [perceel] , ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).
Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college besloten om de door verzoekster opgevraagde stukken aan haar te verstrekken.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft in de brief van 6 maart 2020 gesteld dat naar hun oordeel de door de stichting opgevoerde portokosten, gelet op het limitatieve karakter van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook het griffierecht wordt niet genoemd in het Bpb en komt derhalve naar hun oordeel niet voor een proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 10 februari 2020 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen. In beginsel ziet de rechtbank daarin aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast. Dat Bpb geeft een limitatieve opsomming van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, wat betekent dat de kosten die niet worden genoemd niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Ingevolge artikel 1 van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
verletkosten van een partij of een belanghebbende,
kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken,
kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
4. Verzoekster heeft aangegeven dat de door haar gemaakte proceskosten bestaan uit het betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,- en portokosten ten bedrage van € 7,28. De rechtbank stelt vast dat portokosten niet vallen onder de kosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb en ook overigens niet worden genoemd in het Bpb. Daarom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank is niet gebleken van andere kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek om proceskostenveroordeling zal worden afgewezen.
5. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 22 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.