ECLI:NL:RBZWB:2020:2338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 18_6105 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.G. in de Braekt, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 31 juli 2018, dat betrekking had op haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 december 2018 in Breda. Tijdens de procedure heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit leidde tot aanvullende medische rapportages van het UWV en reacties van verzoekster. Uiteindelijk heeft het UWV op 5 maart 2020 het bestreden besluit ingetrokken en bepaald dat verzoekster haar aanspraak op een uitkering behoudt tot de maximale uitkeringstermijn.

Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken, maar verzocht het UWV te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 1.575,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daartoe niet nodig was. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé en is openbaar gemaakt op 26 mei 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6105 ZW
uitspraak van 26 mei 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam vezoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 31 juli 2018 (het bestreden besluit) over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 december 2018.
Bij tussenuitspraak van 22 januari 2019 is het UWV in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 21 maart 2019 heeft het UWV een aanvullende medische rapportage overgelegd.
Verzoekster heeft op 24 april 2019 een reactie met bijlagen ingediend.
Bij brief van 8 juli 2019 heeft het UWV een aanvullende medische rapportage overgelegd.
Verzoekster heeft op 25 oktober 2019 een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 15 november 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat de verzekeringsarts bezwaar & beroep als deskundige zal worden gehoord op een zitting.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken, het primaire besluit herroepen, en bepaald dat verzoekster haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet behoudt tot de maximale uitkeringstermijn.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken met het verzoek om het UWV te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 5 maart 2020 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank dan ook aanleiding om het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, en tweemaal een half punt voor het indienen van repliek, met een waarde per punt van € 525,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.575,- (vijftienhonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.