ECLI:NL:RBZWB:2020:2370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4774
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding WIA na loonsanctie en rechtsbijstandskosten

In deze zaak heeft verzoekster, die in dienst was bij stichting Elisabeth-Tweestedenziekenhuis (ETZ), het UWV verzocht om schadevergoeding na het niet opleggen van een loonsanctie. Verzoekster was op 3 januari 2015 uitgevallen en na het einde van de wachttijd weigerde het UWV haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV oordeelde dat ETZ niet voldoende had gedaan aan de re-integratie van verzoekster, maar kon de loonsanctie niet opleggen omdat zij de werkgever daar niet tijdig over had geïnformeerd. Verzoekster claimde schadevergoeding voor het niet opleggen van de loonsanctie en diende een verzoek in bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 18 mei 2020 werd het verzoek besproken, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht was uitgegaan van een loondoorbetalingsverplichting van 70% in het derde ziektejaar, in plaats van 100%, en dat er geen afdwingbare afspraken waren gemaakt over 100% loondoorbetaling. Ook de kosten voor rechtsbijstand werden besproken, maar verzoekster kon geen concrete opgave van deze kosten geven. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.J.G. Römers op 29 mei 2020 en is openbaar gemaakt. Verzoekster kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4774 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J. Jacobs,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 23 juli 2018 het UWV verzocht om haar schade te vergoeden.
Bij brief van 20 september 2018 heeft het UWV aan verzoekster meegedeeld dat (nog) geen aanleiding bestaat om tot vergoeding van schade over te gaan.
Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om het UWV te veroordelen in de door haar geclaimde schade.
Met de brief van 2 oktober 2019 heeft het UWV een deel van de geclaimde schade vergoed.
Het verzoek is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 mei 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres en haar machtigde en namens het UWV mr. J.W. van Schaik.

Overwegingen

1. Verzoekster was in dienst bij stichting Elisabeth-Tweestedenziekenhuis (ETZ). Op 3 januari 2105 is zij uitgevallen. Na einde wachttijd heeft het UWV geweigerd om aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. Verder heeft het UWV geoordeeld dat ETZ niet voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van verzoekster. Daarom had een loonsanctie moeten worden opgelegd. Omdat het UWV de werkgever hierover niet voorafgaand aan het einde van de wachttijd heeft geïnformeerd, kon het UWV die loonsanctie niet meer opleggen.
Verzoekster heeft het UWV verzocht om de schade die zij heeft geleden door het niet opleggen van een loonsanctie te vergoeden.
Met de brief van 24 april 2018 heeft het UWV aansprakelijkheid erkend voor het ten onrechte niet opleggen van een loonsanctie.
Met de brief van 23 juli 2018 heeft verzoekster een onderbouwing gegeven van haar schade.
Met de brief van 24 augustus 2018 heeft het UWV gereageerd op het schadeverzoek.
Met de brief van 2 oktober 2019 heeft het UWV aan verzoekster meegedeeld dat een deel van de geclaimde schade op voorschotbasis wordt vergoed. Over de periode 19 september 2019 tot en met 31 december 2019 wordt een bedrag van € 2.092,86 netto toegekend. Tevens wordt een bedrag van € 750,-- vergoed aan kosten van rechtsbijstand. Verder is in deze brief meegedeeld dat in januari 2020 zal worden vastgesteld welke schade vanaf 1 januari 2020 wordt vergoed.

Verzoekster heeft gereageerd op de brief van 2 oktober 2019.

Op 20 januari 2020 heeft het UWV aan verzoekster meegedeeld dat over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 een bedrag van € 3.803,76 op voorschotbasis wordt vergoed.
2. Uit proceseconomische overwegingen en met instemming van partijen zal de rechtbank ook een oordeel geven over de schadevergoeding die is toegekend met de brief van 20 januari 2020.
3. De periode waarover schadevergoeding is toegekend is niet in geschil. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het UWV bij de berekening van de schadevergoeding moet uitgaan van een 100% loondoorbetaling of 70% loondoorbetaling in het derde ziektejaar en of er recht bestaat op doorbetaling van pensioenpremie in het derde ziektejaar.
4. Verzoekster heeft voor haar stelling dat moet worden uitgegaan van een 100% loondoorbetaling verwezen naar artikel 4.2, lid 3 van de CAO ziekenhuizen.
4.1
In het door verzoekster genoemde artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat over de uren waarin de werknemer volgens zijn re-integratieplan, passende arbeid of werkzaamheden zonder loonwaarde verricht, hij 100% van het naar tijdsruimte vastgestelde loon ontvangt.
De rechtbank is van oordeel dat dit derde lid, niet los gelezen kan worden van het tweede lid van artikel 4.2 van de cao. Ingevolge dat lid wordt in het tweede ziektejaar 70% van het loon doorbetaald. Als uitzondering hierop is het derde lid opgenomen.
Nog los van het gegeven dat verzoekster haar stelling dat zij ook in het derde ziektejaar (onbetaalde) werkzaamheden heeft verricht (volgens het re-integratieplan) voor de werkgever niet heeft onderbouwd met stukken, is in artikel 4.2 van de CAO niet te lezen dat er in het derde ziektejaar een verplichting voor de werkgever is opgenomen om 100% van het loon door betalen. Naar vaste rechtspraak impliceren bepalingen met betrekking tot verplichtingen in het tweede ziektejaar niet dat deze verplichtingen ook gelden in het derde ziektejaar (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:197). Uit de stukken is het de rechtbank niet gebleken dat er rechtens afdwingbare afspraken zijn gemaakt tussen verzoekster en haar werkgever dat er in het derde ziektejaar 100% loon doorbetaald wordt. Ditzelfde geldt voor betalingen van pensioenpremies in het derde ziektejaar.
4.2
Omdat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever in het derde ziektejaar verplicht was 100% loon en pensioenpremie moet doorbetalen, is het UWV terecht uitgegaan van een loondoorbetalingsverplichting van 70%. De berekening van de schadeberekening, uitgaande van 70% loondoorbetaling, is verder niet betwist door verzoekster. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding deze berekening voor onjuist te houden.
5.1
Partijen zijn verder verdeeld over de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand.
5.2
Het UWV is bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van de staffel, neergelegd in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Besluit). Ingevolge artikel 1 is dit Besluit niet van toepassing op schadevergoedingen. Het UWV heeft dit ter zitting ook erkend. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat de staffel naar analogie wordt toegepast omdat er geen forfaitaire vergoedingen zijn opgenomen voor schadezaken.
5.3
In artikel 96, tweede lid, aanhef en onder b en c, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster geen concrete opgave heeft gegeven van deze kosten. Uit het door verzoekster overgelegde overzicht kan immers niet eenvoudig worden opgemaakt welke kosten er zijn gemaakt voor de vaststelling en verkrijging van voldoening van de schade en welke kosten toe te rekenen zijn aan andere procedures. Dit overzicht kan daarom niet gebruikt worden voor het vaststellen van deze kosten.
5.4
Ter zitting heeft eiseres gesteld akkoord te gaan met toepassing van de staffel buitengerechtelijke incassokosten voor de berekening van de door haar gemaakte kosten. De berekening van het voorschot van € 750,-- is door eiseres, buiten haar stelling dat de hoofdsom die ten grondslag ligt aan de berekening hoger moet worden vastgesteld, niet betwist. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om dit voorschot voor onredelijk te houden. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat als ook het laatste deel van de schadevergoeding door het UWV is vastgesteld (de periode 1 juli 2020 tot en met 18 augustus 2020) het definitieve bedrag volgens de staffel kan worden berekend. Het UWV heeft in zijn brief van 2 oktober 2019 al aangegeven een aanvullende kostenvergoeding te betalen als blijkt dat het bedrag van € 750,-- te laag is.
6. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het verzoek worden afgewezen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 29 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.