Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de reactie van mr. M.K. Groothoff-de Bruin namens wederpartij [naam 1] d.d. 10 januari 2020, en
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven inzake een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A. Verbeek. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Van der Lende-Mulder Smit, die belast was met de behandeling van een erfrechtelijk geschil tussen de verzoeker en zijn broers. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 6 december 2019, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechter om een verzoek om uitstel van een comparitie te honoreren, nadat dit verzoek eerder was afgewezen. De verzoeker stelde dat deze gang van zaken twijfel schept over de onpartijdigheid van de rechter.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2020 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de verzoeker en zijn advocaat, en is er een schriftelijke verklaring van de verzoeker overgelegd. De rechter heeft verweer gevoerd en aangegeven dat de beslissing om het uitstel te verlenen niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar uit de vrees van een van de broers dat de voortzetting van de comparitie invloed zou hebben op een tuchtprocedure tegen de advocaat van de verzoeker.
De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De rechter heeft een processuele beslissing genomen die niet inhoudelijk door de wrakingskamer kan worden getoetst. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek niet kan worden toegewezen en heeft het verzoek afgewezen. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.