ECLI:NL:RBZWB:2020:243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
C/02/366400 / HA RK 19-285
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. de Jager
  • A. van Voorthuizen
  • R. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een erfrechtelijk geschil tussen broers

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven inzake een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A. Verbeek. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Van der Lende-Mulder Smit, die belast was met de behandeling van een erfrechtelijk geschil tussen de verzoeker en zijn broers. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 6 december 2019, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechter om een verzoek om uitstel van een comparitie te honoreren, nadat dit verzoek eerder was afgewezen. De verzoeker stelde dat deze gang van zaken twijfel schept over de onpartijdigheid van de rechter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2020 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de verzoeker en zijn advocaat, en is er een schriftelijke verklaring van de verzoeker overgelegd. De rechter heeft verweer gevoerd en aangegeven dat de beslissing om het uitstel te verlenen niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar uit de vrees van een van de broers dat de voortzetting van de comparitie invloed zou hebben op een tuchtprocedure tegen de advocaat van de verzoeker.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De rechter heeft een processuele beslissing genomen die niet inhoudelijk door de wrakingskamer kan worden getoetst. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek niet kan worden toegewezen en heeft het verzoek afgewezen. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/366400 / HA RK 19-285
Beslissing van 17 januari 2020 inzake het schriftelijke wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[naam verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker,
advocaat mr. W.A. Verbeek te Groningen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het op 6 december 2019 van verzoeker ingekomen wrakingsverzoek gericht tegen
mr. [voorl.] van der Lende-Mulder Smit, in haar hoedanigheid van rechter in deze rechtbank en belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak;
  • de reactie van mr. M.K. Groothoff-de Bruin namens wederpartij [naam 1] d.d. 10 januari 2020, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op
13 januari 2020, waarbij zijn verschenen mr. Verbeek, dhr. [naam 2] , mr. J.E.J. van Dijk, dhr. [naam 1] en mr. Van der Lende-Mulder Smit, ter gelegenheid waarvan mr. Verbeek een schriftelijke verklaring van verzoeker heeft overgelegd, [naam 1] een schriftelijke verklaring heeft overgelegd en mr. van der Lende-Mulder Smit aantekeningen heeft overgelegd.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van der Lende-Mulder Smit, voornoemd, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van het door verzoeker ingestelde verzoek met procedurenummer C/02/342296 / HA ZA 18-159.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten en de gronden van wraking

3.1.
Voornoemde procedure betreft een erfrechtelijk geschil tussen 3 broers: verzoeker, [naam 2] en [naam 1] . Op 8 januari 2019 heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden.
3.2.
Nadat taxatie van een aantal te verdelen percelen grond had plaatsgevonden is op verzoek van partijen voortzetting van de comparitie bepaald op 9 december 2019.
3.3.
Op 15 november 2019 is namens [naam 1] verzocht om de comparitie te verplaatsen. Als reden voor dit verzoek is opgegeven dat [naam 1] eerder eveneens is bijgestaan door mr. Verbeek, nu de advocaat van verzoeker, en dat [naam 1] , omdat mr. Verbeek zich niet onttrok, een tuchtklacht tegen hem heeft ingediend, waarvan de behandeling plaatsvindt op 20 maart 2020. Gelet daarop wordt verzocht de comparitie uit te stellen totdat de Raad van Discipline heeft geoordeeld over de tuchtklacht.
3.4.
Verzoeker en [naam 2] zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het uitstelverzoek. Namens verzoeker is op 19 november 2019 gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek. Namens [naam 2] is op 22 november 2019 via een
B-formulier medegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen uitstel van de comparitie.
3.5.
De rechter heeft beslist dat het verzoek om uitstel van de comparitie wordt afgewezen. Die beslissing is op 27 november 2019 door de griffier zowel telefonisch als schriftelijk aan partijen medegedeeld.
3.6.
Namens [naam 1] is op 3 december 2019 met een nadere motivering opnieuw om uitstel van de comparitie verzocht.
3.7.
Hierop is door de rechter beslist dat het verzoek om uitstel van de comparitie wordt gehonoreerd. Deze beslissing is op 5 december 2019 telefonisch door de griffier aan de advocaten medegedeeld en daarbij is verzocht de verhinderdata voor de 3 maanden na
20 april 2020 door te geven.
3.8.
Namens verzoeker is op 6 december 2019 bij B-formulier een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek vermeldt, kort samengevat, de volgende gronden: de ongemotiveerde en onbegrijpelijke beslissing om het verzoek om uitstel van de comparitie in te willigen nadat dit verzoek eerst was afgewezen schept twijfel over de onpartijdigheid van de behandelend rechter. De beslissing is volgens verzoeker onbegrijpelijk omdat hij tegenovergesteld is aan de eerder genomen beslissing en tot stand is gekomen zonder verzoeker te horen, maar ook omdat niet aan de rechtbank is te bepalen door welke advocaat hij zich laat bijstaan in deze zaak, de tuchtrechtelijke procedure en de procedure bij de rechtbank niet door elkaar gehaald of met elkaar in verband gebracht behoren te worden, en het niet zeker is of op 20 april 2020 een onherroepelijke uitspraak van de tuchtrechter voorhanden is. Voorts is de beslissing volgens verzoeker in strijd met artikel 20 Rv en artikel 8.5. van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken.
3.9.
De rechter heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat de reden voor uitstel van de comparitie is geweest de in het tweede verzoek om aanhouding gemotiveerde vrees van [naam 1] dat voortzetting van de comparitie op 9 december 2019 invloed heeft op het verloop van de tuchtrechtelijke procedure. Nu het standpunt van verzoeker omtrent het gevraagde uitstel duidelijk was en er geen aanleiding bestond te verwachten dat dat standpunt gewijzigd was, is verzoeker niet nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren op het tweede verzoek. Uit de beslissing om het verzochte uitstel te verlenen kan volgens de rechter niet in objectieve zin de vrees voor partijdigheid worden afgeleid. De vertraging die de procedure door het uitstel oploopt acht de rechter niet onredelijk gelet op de reden daarvan. Voorts geeft zij aan dat de beslissing tot uitstel van de comparitie niet in strijd is met het rolreglement, nu het aan de rechter is te beoordelen of er een klemmende reden is voor uitstel.
3.10.
Zowel namens [naam 1] als namens [naam 2] is het standpunt ingenomen dat in het honoreren van het verzoek om uitstel geen vooringenomenheid van de rechter wordt gezien.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
4.4.
De rechter heeft een processuele beslissing genomen betreffende de voortgang van de zaak. Zij is daarin vrij. Het is niet aan de wrakingskamer om deze beslissing inhoudelijk te toetsen. Slechts indien de betreffende beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven kan deze grond opleveren voor wraking van de betreffende rechter. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Het enkele feit dat de rechter, na een nadere toelichting is teruggekomen op een eerdere afwijzing van het verzoek om uitstel van de comparitie zonder de wederpartij nogmaals in de gelegenheid te stellen te reageren, kan niet worden gekwalificeerd als uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter ten aanzien van verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd kan niet tot een dergelijke conclusie leiden. De rechter heeft door haar beslissing geen oordeel gegeven over de vraag of verzoeker zich in de procedure mag laten bijstaan door mr. Verbeek en er is door die beslissing ook geen sprake van het door elkaar lopen van die procedure en de tuchtrechtelijke procedure.
4.5.
Gelet op het vorenstaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat de rechter heeft gehandeld uit vooringenomenheid of dat zij een objectief gerechtvaardigde vrees heeft opgewekt dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
4.6.
Dit alles betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Van der Lende-Mulder Smit af;
5.2.
bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Jager, mr. Van Voorthuizen en mr. Tempel en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.aij