ECLI:NL:RBZWB:2020:2432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
C/02/372060 / KG ZA 20-238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte testament en medisch dossier in verband met wilsbekwaamheid erflaatster

In deze zaak vorderden eisers, broer en zus van erflaatster, in kort geding de notaris en de huisarts om hen inzage te geven in het testament van erflaatster en haar medisch dossier. Eisers stelden dat erflaatster, die op 28 januari 2019 overleed, ten tijde van het opmaken van haar testament op 23 juni 2016 niet wilsbekwaam was. Ze voerden aan dat de notaris en de huisarts hun geheimhoudingsplicht moesten doorbreken, omdat zij zwaarwegende belangen hadden bij het verkrijgen van deze informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers onvoldoende onderbouwd waren. De rechter stelde vast dat er geen concrete aanwijzingen waren dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was. De geheimhoudingsplicht van de huisarts en de notaris bleef daarom intact. De vorderingen werden afgewezen, en eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/372060 / KG ZA 20-238
Vonnis in kort geding van 9 juni 2020
in de zaak van

1.[eisers] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eisers] - [eisers],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt te Breda,
tegen
1.
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat: mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat: mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht.
Partijen zullen hierna enerzijds [eisers] en anderzijds individueel de notaris en de huisarts genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties, genummerd 1 t/m 19,
  • de bij brief van 25 mei 2020 van de zijde van [eisers] in het geding gebrachte productie,
  • de bij brief van 25 mei 2020 van de zijde van de notaris in het geding gebrachte producties, genummerd 1 t/m 6,
  • de bij brief van 25 mei 2020 van de zijde van de huisarts in het geding gebrachte antwoordconclusie met één productie,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 26 mei 2020,
  • de pleitnota van de zijde van [eisers] ,
  • de pleitnota van de zijde van de notaris.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de notaris te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan [eisers] van:
a. (primair) een afschrift van het testament van [erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006;
b. (subsidiair) een uittreksel van het testament van [erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006, van het deel van dat testament dat betrekking heeft op omvang van het erfdeel van [eisers] ;
c. (meer subsidiair) een schriftelijke verklaring van de notaris inhoudende de concrete omvang van het erfdeel van [eisers] in het testament van [erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006; zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de notaris niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de notaris in de kosten van dit geding;
2. de notaris te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot het verstrekken aan [eisers] van de concrete informatie omtrent de wijze waarop hij de wilsbekwaamheid van [erflaatster] (erflaatster) ten tijde van het opmaken en passeren van het testament d.d. 23 juni 2016 heeft vastgesteld, alsmede de concrete omstandigheden, waaronder het testament is verleden, waarbij de notaris concreet en volledig antwoord dient te geven op de volgende vragen:
a. hoe vaak en op welke dag(en) is erflaatster naar zijn kantoor gekomen, in verband met het opmaken en passeren van het testament d.d. 23 juni 2016?;
b. door wie is/zijn de afspraak/afspraken met hem en/of zijn kantoor ter zake het tweede testament gemaakt?;
c. of en zo ja, door wie werd erflaatster bij deze afspraak/afspraken vergezeld?;
d. waren er bij de inhoudelijke bespreking(en) met erflaatster over het wijzigen van haar testament derden aanwezig en/of betrokken en zo ja, welke persoon/personen waren dat?;
e. op welke dag en op welke wijze (in persoon aan erflaatster of via een derde, per
e-mail of per post) is de conceptakte aan erflaatster doen toekomen?;
f. indien de conceptakte per post of email is verzonden, naar welk adres de conceptakte is verzonden?;
g. indien de akte in persoon aan en/of via een derde is verstrekt, aan welke persoon de akte is verstrekt?;
h. welke vragen heeft de notaris concreet aan erflaatster gesteld voorafgaand aan het passeren van de akte;
i. indien erflaatster bij haar bezoek)en) aan het kantoor van de notaris vergezeld werd door een derde, welke vragen heeft de notaris concreet gesteld aan deze derde?;
j. op welke concrete wijze heeft de notaris de wilsbekwaamheid van erflaatster beoordeeld en vastgesteld;
zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de notaris niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de notaris in de kosten van dit geding;
3. de huisarts te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van een afschrift aan [eisers] van het ten aanzien van [erflaatster] (erflaatster) opgebouwde medisch zorgdossier, althans van het deel daarvan dat betrekking heeft op de periode tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de huisarts niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de huisarts in de kosten van dit geding;
4. de notaris en de huisarts hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat de notaris en de huisarts de wettelijke rente over de gevorderde kosten verschuldigd zijn vanaf de tiende dag na de dagtekening van dit vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan.
2.2.
De notaris en de huisarts voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In dit geding wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
a. [eisers] zijn broer en zus en zijn - naast 3 neven en een nicht - erfgenaam van hun tante [erflaatster] (hierna: erflaatster) die op 28 januari 2019 is overleden. Erflaatster was niet getrouwd en had geen kinderen. De moeder van [eisers] is de zus van erflaatster. Erflaatster had daarnaast een broer, de heer [erflaatster] (hierna: oom [erflaatster] ).
b. Erflaatster heeft op 29 september 2006 een testament laten opmaken welke zij bij testament van 23 juni 2016 heeft herroepen. Dit laatste testament is opgemaakt ten overstaan van de notaris. In voormeld testament is oom [erflaatster] benoemd tot testamentair executeur van de nalatenschap van erflaatster.
c. Bij brief van 11 juni 2019 heeft DAS Rechtsbijstand namens [eisers] bij de heer drs. [naam 1] (voormalig huisarts van erflaatster) inzage in het medisch dossier van erflaatster verzocht omdat erflaatster haar testament had gewijzigd en [eisers] twijfelen of zij daartoe geestelijk in staat was. De heer [naam 1] heeft geweigerd gehoor te geven aan voormeld verzoek.
d. Bij brief van 16 januari 2020 heeft [eisers] bij de heer drs. [naam 1] inzage in het medisch dossier van erflaatster gevraagd. Voornoemde huisarts was op dat moment gepensioneerd reden dat het medisch dossier van erflaatster is overgegaan naar zijn opvolgster mevrouw [gedaagde 2] (de huisarts).
e. Bij brief van 27 maart 2020 van de rechtsbijstandverzekering van de huisarts is afwijzend gereageerd op het verzoek van [eisers] .
f. Bij e-mail bericht van 11 december 2019 is de notaris namens [eisers] verzocht om een afschrift van het herroepen testament van erflaatster uit 2006 te verschaffen. Bij e-mailbericht van 9 januari 2020 heeft de notaris bericht hieraan geen gehoor te zullen gezien zijn notariële geheimhoudingsplicht.
Spoedeisend belang
3.2.
[eisers] hebben onvoldoende weersproken aangevoerd dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen omdat de nalatenschap van erflaatster afgewikkeld dient te worden terwijl [eisers] op korte termijn dienen te beslissen of zij een procedure zullen opstarten om de nietigheid van het testament van 23 juni 2016 in te roepen, dan wel hierin te berusten.
Medische geheimhoudingsplicht
3.3.
Tussen [eisers] en de huisarts is in geschil of het medisch beroepsgeheim van de huisarts de afgifte van het medisch dossier van erflaatster aan [eisers] belet. [eisers] stellen in dit verband, verkort weergegeven, dat hun belangen zodanig zwaarwegend zijn dat de geheimhoudingsplicht van de huisarts dient te worden doorbroken. [eisers] stellen dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament van 23 juni 2016 niet wilsbekwaam was en er niet zelf voor gekozen heeft om haar testament te wijzigen, omdat zij daartoe niet in staat was. Hierbij hebben [eisers] verwezen naar een verklaring van een vriendin ( [naam 2] ) van erflaatster inhoudende dat erflaatster haar in juni 2016 verteld heeft dat ze met oom [erflaatster] naar de notaris moest maar desgevraagd niet kon aangeven wat het doel was van het bezoek bij de notaris. In de visie van [eisers] vormt dit een bevestiging dat erflaatster niet op eigen initiatief naar de notaris is gegaan om haar testament te wijzigen, maar dat dit door oom [erflaatster] is geïnitieerd. In dit verband hebben [eisers] verder aangevoerd dat erflaatster sinds 2015 verward en vergeetachtig was en om die reden in 2017 ook onder bewind is gesteld, omdat zij volgens haar huisarts niet meer in staat was om haar eigen wil te bepalen. Daarnaast hebben [eisers] aangevoerd dat erflaatster in juni 2016 vanwege haar (geestelijke) gezondheid hulpbehoevend was geworden. Hierbij hebben [eisers] aangevoerd dat oom [erflaatster] ná het overlijden in 2011 van de partner van erflaatster de (financiële) administratie van erflaatster had overgenomen omdat erflaatster dat zelf niet kon beheren. Verder hebben [eisers] verwezen naar diverse omstandigheden (ondersteund met verklaringen) waaruit volgt dat erflaatster verward, vergeetachtig en afwezig was. Daarbij hebben [eisers] aangevoerd dat erflaatster als gevolg van haar verwardheid en vergeetachtigheid wantrouwend werd richting personen in haar omgeving. Dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament van 23 juni 2016 niet wilsbekwaam was omdat zij leed aan Alzheimer dementie volgt volgens [eisers] tevens uit de omstandigheid dat erflaatster haar huishouden én zichzelf verwaarloosde alsmede zichzelf sociaal distantieerde en omdat haar rijbewijs werd ingetrokken. Daarnaast hebben [eisers] gewezen op de toespraak van oom [erflaatster] gehouden tijdens de uitvaart van erflaatster waarin hij Alzheimer dementie als oorzaak noemde van de achteruitgang van erflaatster. Verder hebben [eisers] aangevoerd dat erflaatster onder behandeling was bij een neuroloog en specialist op het gebied van dementie van de geheugenpolikliniek van het ETZ ziekenhuis in Tilburg, alsmede dat erflaatster afspraken heeft gehad op de afdeling psychologie/geriatrie van het ziekenhuis. Daarnaast hebben [eisers] gewezen op de omstandigheid dat het adres van oom [erflaatster] vermeld stond bij de patiëntengegevens van erflaatster. [eisers] hebben verder betoogd dat een zorgcoördinator van Thebe bevestigd heeft dat bij erflaatster sprake was van een dementieel beeld. Verder hebben [eisers] gewezen op de omstandigheid dat uit de recepthistorie van erflaatster afkomstig van haar apotheek blijkt dat erflaatster vanaf 1 april 2016 geïndiceerd was als ‘medicatie dossier [naam 2] ’, zijnde een medicijnrol die op indicatie van een zorgverlener aan een patiënt wordt voorgeschreven indien de kans bestaat dat de patiënt zijn of haar medicijnen niet op de juiste manier - dat wil zeggen de juiste pillen in de juiste hoeveelheid op het juiste moment - zal innemen. Daarbij hebben [eisers] gewezen op de diverse medicijnen die erflaatster gebruikte welke onder meer bedoeld zijn tegen (ziekelijke) angst, gespannenheid en slaapstoornissen en die volgens [eisers] veelal worden voorgeschreven bij patiënten die lijden aan Alzheimer dementie. Ter ondersteuning van hun stellingname hebben [eisers] verwezen naar diverse in het geding gebrachte verklaringen en stukken.
3.4.
Volgens [eisers] zal het medisch dossier opheldering kunnen geven over de vraag of erflaatster in 2016 wils(on)bekwaam was en daarmee ook over de vraag of erflaatster echt gewild heeft om haar testament uit 2006 te herroepen. [eisers] bepleiten dat het in het belang van erflaatster is dat haar eigen wens en wil wordt
uitgevoerd. In de visie van [eisers] kan uit de aangevoerde aanwijzingen bijna geen andere conclusie worden getrokken dan dat erflaatster op 23 juni 2016 reeds leed
aan Alzheimer dementie en daardoor niet in staat was om haar eigen wil
te bepalen. Voor deze conclusie ontbreekt echter het concrete harde bewijs, reden dat [eisers] stellen dat zij een zwaarwegend belang hebben bij informatie uit het medisch dossier van erflaatster. [eisers] zijn voornemens om een procedure te starten om het bewuste testament nietig te laten verklaren. Om deze procedure te kunnen voeren, althans in deze procedure hun stellingen te kunnen bewijzen, stellen [eisers] dat zij dienen te beschikken over het medisch dossier van erflaatster. Bij een afweging van het algemene belang van het medisch beroepsgeheim, met de belangen van erflaatster en die van [eisers] dient het zwaarwegende belang van [eisers] om duidelijkheid te verkrijgen over de wilsbekwaamheid van erflaatster te prevaleren boven het algemene belang bij handhaving van het beroepsgeheim, aldus steeds [eisers]
3.5.
De huisarts heeft de vorderingen van [eisers] weersproken.
3.6.
De voorzieningenrechter overweegt, hierbij de verweren van de huisarts betrekkend, dat een hulpverlener op grond van artikel 7:454 lid 1 BW een dossier inricht met betrekking tot de behandeling van een patiënt. De hulpverlener dient de bescheiden in dit dossier gedurende vijftien jaar vanaf het moment van vervaardiging van die bescheiden te bewaren (lid 3). De hulpverlener is verplicht aan de patiënt desgevraagd inzage in en afschrift van de bescheiden te verstrekken (artikel 7:456 BW). De hulpverlener mag aan anderen dan de patiënt geen inzage in of afschrift van deze bescheiden verstrekken dan met toestemming van de patiënt (artikel 7:457 lid 1 BW). Deze geheimhoudingsplicht is tevens verwoord in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en onder meer uitgewerkt in de richtlijn "Omgaan met medische gegevens" van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
Artikel 88 Wet BIG luidt:
"Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen."Met deze geheimhoudingsplicht wordt beoogd te voorkomen dat een patiënt nalaat geneeskundige hulp in te roepen uit vrees dat hetgeen hij toevertrouwt aan de hulpverlener aan anderen wordt geopenbaard. Deze geheimhoudingsplicht geldt gelet op de hiervoor vermelde strekking ook na het overlijden van een patiënt. Zij geldt ook ten aanzien van zijn erfgenamen, tenzij zij mentor van de overleden patiënt waren of de patiënt bij leven heeft ingestemd met het verstrekken van inzage in of afschrift van zijn medisch dossier aan (een of meer van) zijn erfgenamen.
3.7.
De geheimhoudingsplicht geldt niet onverkort en kan doorbroken worden. Dit volgt uit vaste rechtspraak (vgl. Hoge Raad 20 april 2001, NJ 2001, 600). Hieruit volgt dat de geheimhoudingsplicht doorbroken kan worden als sprake is van voldoende concrete aanwijzingen dat door het beroep op de geheimhoudingsplicht een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Als door het beroep op de geheimhoudingsplicht een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden, is een inbreuk op de geheimhoudingsplicht in een geval als het onderhavige mogelijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. er bestaan zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament;
b. aannemelijk is gemaakt dat de overledene, waar hij nog in leven geweest, toestemming gegeven zou hebben voor gegevensopenbaring (vgl. HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR: 2008: BD7871) dan wel;
c. deze wijze van gegevensopenbaring de enige effectieve mogelijkheid is om de gewenste opheldering te verschaffen.
3.8.
Toetsend aan voormelde voorwaarden overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat erflaatster ruim tweeënhalf jaar vóór haar overlijden haar testament uit 2006 heeft herroepen en op 23 juni 2016 een ander testament heeft laten verlijden. Deze omstandigheid brengt echter niet met zich dat een zwaarwegend belang in voormelde zin aan de zijde van [eisers] dient te worden aangenomen omdat [eisers] - naast drie neven en een nicht - erfgenaam van erflaatster zijn. Een situatie van onterving - die als een indicatie voor een zwaarwegend belang zou kunnen gelden - is dus niet aan de orde. Dat [eisers] beweren dat zij thans voor een kleiner deel aanspraak kunnen maken op de nalatenschap van erflaatster dan op grond van het testament uit 2006 leidt niet tot een ander oordeel. De stellingname van [eisers] op dit punt berust immers op het vermoeden dat zij in het testament uit 2006 de enige erfgenamen van erflaatster waren. Zulks is echter niet aannemelijk geworden. [eisers] baseren hun stellingname op dit punt immers enkel op de omstandigheid dat erflaatster hen als haar kinderen zou hebben beschouwd en tegen [eisers] in 2006 gezegd zou hebben dat ze laatstgenoemden in haar testament wilde benoemen en hun gevraagd heeft of zij een kopie van hun paspoort wilde geven zodat zij dit kon regelen met de notaris. Hiermee is van een omstandigheid die het doorbreken van het medisch beroepsgeheim rechtvaardigt geenszins sprake.
3.8.1.
Zelfs indien van laatst genoemde situatie dient te worden uitgegaan, kan een doorbreking van het medisch beroepsgeheim naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde komen. Uit de door [eisers] aangevoerde omstandigheden volgen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen concrete aanwijzingen om te vermoeden dat erflaatster ten tijde van de wijziging van het testament op 23 juni 2016 wilsonbekwaam was. Al hetgeen [eisers] in dit verband hebben aangevoerd berust immers op vermoedens. De in dit verband overgelegde verklaringen van familie en vrienden van erflaatster zijn in dit verband niet toereikend. Die verklaringen zijn niet redengevend voor wilsonbekwaamheid ten tijde van het verlijden van het testament. Bovendien betreffen de bewuste verklaringen steeds een relaas van door [eisers] zèlf geselecteerde getuigen en zijn alle buiten rechte afgelegd.
3.8.2.
Daar komt bij dat de huisarts onweersproken heeft aangevoerd dat het proces van dementie en/of Alzheimer - voor zover al aangenomen dient te worden dat bij erflaatster hiervan sprake was - een geleidelijk proces betreft dat in fases verloopt en niet gelijkgesteld dient te worden met ‘niet wilsbekwaam zijn’. Hierbij heeft de huisarts gewezen op de omstandigheid dat huisarts [naam 1] eerst op 10 april 2017 - ruim negen maanden na de datum van het testament van erflaatster van 23 juni 2016 - een verklaring heeft afgegeven dat erflaatster niet langer in staat geacht werd om haar materiële (gezondheids) belangen zelf te behartigen en dat onder bewindstelling en mentorschap daarom aangewezen waren. In dit kader merkt de voorzieningenrechter op dat erflaatster bij beschikking van 4 juli 2017 van de kantonrechter van deze rechtbank weliswaar onder bewind is gesteld maar dat de kantonrechter overwogen heeft dat hem gebleken is dat erflaatster in staat wordt geacht om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkings-handelingen en dat erflaatster in staat wordt geacht de rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat bij erflaatster sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament.
3.8.3.
Daar komt bij dat [eisers] evenmin geslaagd zijn voldoende aannemelijk te maken dat erflaatster - indien zij nog in leven was geweest - haar toestemming had verleend tot inzage in haar medisch dossier. In de van de zijde van de huisarts aangevoerde verklaring van de behandelend huisarts [naam 1] ligt immers besloten dat erflaatster daarvoor geen toestemming zou hebben verleend. Deze stellingname hebben [eisers] niet weersproken.
3.8.4.
Ten slotte geldt dat - toetsend aan voormelde voorwaarde c - de
voorzieningenrechter niet aannemelijk acht dat [eisers] zonder het medisch dossier van erflaatster niet kan bewijzen dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament van 23 juni 2016 wilsonbekwaam was. Gelijk de huisarts heeft aangevoerd, geldt immers dat [eisers] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen onmogelijk is middels getuigenverklaringen dan wel anderszins aan te tonen dat erflaatster wilsonbekwaam was tijdens het verlijden van het bewuste testament.
3.8.5.
De slotsom luidt dat aan de hiervoor in r.o. 3.7 genoemde vereisten niet is voldaan, alsmede dat het belang van de huisarts bij handhaving van de geheimhoudingsplicht zwaarder weegt dan het belang van [eisers] bij doorbreking daarvan. De vordering (sub 3) van [eisers] gericht tegen de huisarts dient dan ook te worden afgewezen.
Doorbreking geheimhoudingsplicht notaris
3.9.
[eisers] vorderen onder meer dat de notaris een afschrift/uittreksel van het eerste testament van erflaatster uit 2006 verstrekt. Met een beroep op het bepaalde in artikel 49 van de Wet op het notarisambt (Wna) betogen [eisers] primair dat de in het algemeen geldende notariële geheimhoudingsplicht in dit geval niet opgaat omdat zij als erfgenamen van erflaatster een rechtstreeks belang hebben bij een afschrift of ten minste een uittreksel van het testament uit 2006. De informatie uit dit testament is van rechtstreeks belang voor [eisers] om hun rechten op basis van dit testament te waarborgen. Hiervoor is nodig dat zij kunnen bewijzen dat zij als erfgenaam genoemd worden in het herroepen testament en dat hun aandeel in de nalatenschap van erflaatster op basis van het herroepen testament groter was dan het aandeel waarop zij op basis van het laatste testament aanspraak kunnen maken. Volgens [eisers] is een afschrift of uittreksel van het testament uit 2006 de enige manier om dit aan te kunnen tonen en de notaris de enige is die dit kan verstrekken.
3.9.1.
Subsidiair stellen [eisers] dat er in het onderhavige geval wegens zwaarwegende belangen aanleiding bestaat om de notariële geheimhoudingsplicht te doorbreken. Volgens [eisers] is in onderhavige geval door het verlijden van het testament op 23 juni 2016 - waarbij het testament van 2006 is herroepen - sprake van een wijziging van hun erfrechtelijke positie. [eisers] betogen dat er concrete aanwijzingen zijn dat hun erfrechtelijke positie door het testament van 23 juni 2016 nadelig is gewijzigd, doordat hun erfdeel 1/2 (de helft) in het herroepen testament bedroeg maar in het laatste testament verkleind is naar 1/6 (één zesde). [eisers] stellen dan ook een zwaarwegend belang te hebben om hierover duidelijkheid te verkrijgen, hetgeen slechts door de notaris kan worden verschaft. In de optiek van [eisers] dient hun zwaarwegend belang om informatie over hun erfdeel uit het herroepen testament van 2006 te verkrijgen te prevaleren boven het algemene belang van de notaris bij handhaving van zijn beroepsgeheim.
3.9.2.
Daarbij betogen [eisers] dat voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster ten tijde van het verlijden van het laatste testament op 23 juni 2016 relevant is op welke wijze dit testament tot stand is gekomen en/of op welke wijze de notaris de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft vastgesteld en/of onder welke concrete omstandig-heden voormeld testament is verleden. Volgens [eisers] dient de notaris zich op grond van zijn notariële gedragsnorm op het moment van opmaken en passeren/verlijden van het testament ervan te vergewissen dat de testatrice/testateur een en ander begrijpt en daarmee wilsbekwaam om de rechtshandeling te kunnen verrichten. De notaris heeft hierin een vergaande zorgplicht, zo bepleiten [eisers] De zorgvuldigheidsplicht, brengt met zich mee dat de notaris de concrete wijze waarop hij vaststelling in een concreet geval gedaan heeft, in een bijbehorende dossier dient vast te leggen. Dit dossier dient duidelijkheid te verschaffen op welke concrete wijze het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid (hierna: Stappenplan) en/of Protocol gevolgd is, bijvoorbeeld welke concrete vragen er door hem gesteld zijn. Daarbij is tevens van belang wie de afspraak bij de notaris gemaakt heeft en wie daarbij aanwezig was. Volgens [eisers] zijn er aanwijzingen dat erflaatster niet zelf de afspraak met de notaris heeft gemaakt en dat erflaatster niet alleen naar de notaris is gegaan, maar dat oom [erflaatster] alles voor haar heeft geregeld. Volgens [eisers] bestaan concrete aanwijzingen dat de notaris het Stappenplan niet heeft gevolgd, dan wel dat de notaris om de tuin is geleid doordat er bij het passeren van het testament in 2016 verzwegen is dat erflaatster aan Alzheimer dementie leed.
3.9.3.
Daarnaast betogen [eisers] dat de notaris op het moment van het verlijden van het testament niet heeft uitgelegd wat het testament inhield en ook niet heeft gecontroleerd of erflaatster daadwerkelijk wist wat er in het testament stond en of zij begreep wat dat betekende. Hierbij hebben [eisers] verwezen naar de laatste pagina van het testament van erflaatster waarop staat dat het testament niet aan erflaatster is voorgelezen, maar dat zij slechts een conceptakte heeft ontvangen en dat zij van de inhoud van deze conceptakte kennis heeft genomen en daarmee heeft ingestemd. Volgens [eisers] dient de notaris in ieder geval concreet en volledig in te gaan op de volgende punten:
a. door wie de afspraak met zijn kantoor (ter zake van het tweede testament) is gemaakt;
b. wie er bij de besprekingen met erflaatster aanwezig en betrokken was/waren;
c. op welke dag(-en) deze besprekingen zijn gevoerd;
d. op welke wijze de besprekingen zijn gevoerd (in een persoonlijk gesprek met erflaatster ten kantore, per e-mail of per post);
e. wanneer en op welke wijze de conceptakte aan erflaatster is verstrekt en of één en ander eveneens via [erflaatster] is gegaan, nu in het tweede testament vermeld wordt dat het testament niet is voorgelezen, maar dat tijdig voor het verlijden van het testament een conceptakte is verstrekt;
f. door wie erflaatster op de dag van het passeren van het testament ten kantore werd vergezeld;
g. op welke concrete wijze de notaris de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft beoordeeld en vastgesteld;
h. welke vragen daarbij concreet door de notaris zijn gesteld.
[eisers] stellen derhalve belang te hebben bij de informatie op welke wijze de notaris het stappenplan heeft gevolgd en/of onder welke concrete omstandigheden het testament is verleden. Deze informatie hebben zij nodig om hun beroep op de wilsonbekwaamheid van erflaatster (nader) te onderbouwen.
3.10.
Met inachtneming van de verweren van de notaris overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De testeervrijheid is een belangrijk uitgangspunt van het erfrecht en deze vrijheid dient zo veel mogelijk te worden gerespecteerd. Op grond van artikel 22 Wna geldt dat de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht is. Hiermee wordt het maatschappelijk belang gewaarborgd dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk een notaris (en in het algemeen iedere vertrouwenspersoon) te consulteren, zonder te vrezen voor openbaar-making van hetgeen aan die notaris (of vertrouwenspersoon) in die hoedanigheid wordt toevertrouwd. In art. 49 lid 1 Wna is voorts bepaald dat de notaris een uittreksel mag afgeven aan degenen die aan een deel van de inhoud van de akte ‘een recht ontlenen, doch alleen voor wat betreft dat gedeelte van de akte dat rechtstreeks van belang is voor dat recht’. Art. 49 lid 4 Wna bepaalt verder dat degene die recht heeft op een afschrift, uittreksel of grosse, ook inzage in de akte of het desbetreffende gedeelte van de akte kan verlangen.
3.11.
Vordering sub 1 strekt tot veroordeling van de notaris om een afschrift, dan wel een uittreksel, dan wel om een schriftelijke verklaring inhoudende de concrete omvang van het erfdeel van [eisers] in het testament van [erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006 te verstrekken. Het beroep van [eisers] op het bepaalde in art. 49 Wna slaagt niet omdat niet aannemelijk is geworden dat [eisers] op grond van voormeld artikel een recht kunnen ontlenen aan het herroepen testament. Hun betoog op dit punt is immers gebaseerd op vermoedens dat zij op basis van het herroepen testament de enige erfgenamen waren. Dit ligt anders ten aanzien van het testament van 23 juni 2016 nu [eisers] als erfgenamen hieraan wél een recht kunnen ontlenen. De vordering van [eisers] ziet echter niet op dit testament. Daar komt bij dat zelfs indien zou komen vast te staan dat [eisers] de gewenste informatie op geen enkele andere wijze kunnen verkrijgen, dit niet automatisch met zich brengt dat de notaris de informatie dient te verstrekken. Indien dat het geval zou zijn, dan zou in elke situatie waarin alleen de notaris beschikt over bepaalde informatie, de geheimhoudingsplicht geen waarde hebben. Dit strookt niet met de hiervoor in r.o. 3.10 weergegeven maatschappelijk belang.
3.11.1.
Met betrekking tot de subsidiair aangevoerde grondslag, dat erflaatster niet (volledig) wilsbekwaam zou zijn geweest ten tijde van het opstellen van het opstellen van het testament wordt het volgende overwogen. Op dit punt heeft de notaris naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd dat hij op grond van zijn eigen waarneming heeft kunnen oordelen dat de erflaatster wilsbekwaam was. Hij heeft immers onvoldoende weersproken aangevoerd dat hij meerdere gesprekken met erflaatster heeft gevoerd en dat zij wist en begreep wat het testament inhield. In dit verband heeft de notaris bovendien onweersproken betoogd dat hij de essentiële bepalingen uit de akte heeft toegelicht en ook gecontroleerd heeft of erflaatster wist wat er in het testament stond en/of zij begreep wat dat betekende. Daar komt bij dat erflaatster op dat moment nog zelfstandig in haar eigen woning woonde. De notaris had, alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemende, op het bewuste moment geen reden te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflaatster. De notaris heeft in deze een eigen beoordelingsvrijheid en pas bij twijfel dient hij het Stappenplan te volgen. Nu hij geen twijfel had hoefde hij het Stappenplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet te volgen. Daarentegen hebben [eisers] onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aannemelijk is dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was. Deugdelijke stukken en/of aanwijzingen die deze stelling onderbouwen ontbreken. De omstandigheid dat de fysieke en geestelijke gesteldheid en de sociale situatie van erflaatster vanaf 2011 achteruit ging, is niet toereikend voor de stelling dat zij wilsonbekwaam was. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het rijbewijs van erflaatster op enig moment werd ingenomen. De voorzieningenrechter verwijst tevens naar het overwogene in r.o. 3.8.1 en 3.8.2. waarin reeds geoordeeld is dat [eisers] niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake was van wilsonbekwaamheid aan de kant van erflaatster ten tijde van het doen opmaken van het testament van 23 juni 2016.
3.11.2.
Uit het vorenstaande volgt dat [eisers] recht noch belang bij vordering sub 1 hebben zodat deze dient te worden afgewezen.
3.12.
De in r.o. 3.9.3 opgesomde vragen zijn vervat in vordering sub 2 van [eisers] Ter zake hiervan heeft de notaris ter terechtzitting uiteengezet (één en ander zoals vastgelegd in de overgelegde pleitnotitie) wat de gang van zaken was voorafgaand en bij het passeren van het testament en het eerste gesprek met erflaatster op 9 juni 2016. Daarnaast heeft de notaris toegelicht dat hij een concept van het testament op 13 juni 2016 heeft toegestuurd naar het woonadres van erflaatster. Verder heeft de notaris medegedeeld dat op 23 juni 2014 op zijn kantoor een afspraak van 40 minuten met erflaatster heeft plaatsgevonden in verband met het passeren van het testament. In dit verband heeft de notaris verklaard dat hij het testament uitsluitend in aanwezigheid van erflaatster heeft verleden en dat hij de essentiële bepalingen uit de akte heeft toegelicht en ook gecontroleerd heeft of erflaatster wist wat er in het testament stond en/of zij begreep wat dat betekende. Het vorenstaande in onderling samenhang en verband met het hiervoor overwogene met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflaatster leidt tot het voorlopig oordeel dat [eisers] evenmin recht en/of belang bij vordering sub 2 hebben zodat deze eveneens dient te worden afgewezen.
Conclusie
3.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zijn de vorderingen van [eisers] gericht tegen de notaris en de huisarts onvoldoende aannemelijk om in kort geding te worden toegewezen. Deze worden dan ook afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer.
3.14.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de notaris en de huisarts worden voor ieder begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris
€ 980,00
Totaal € 1.284,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 1.284,00;
4.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de huisarts tot op heden begroot op € 1.284,00;
4.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van voormelde proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.