6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot afpersing, een inbraak, een vernieling en het bezit van een ploertendoder.
Bij deze pogingen tot afpersing heeft verdachte in totaal zes personen in [locatie] in Roosendaal bedreigd met een voorwerp dat leek op een vuurwapen en geroepen om geld, telefoons en portemonnees. Hij heeft dit voorwerp op het hoofd gericht van [naam 1] . Een van de personen, [naam 4] , heeft hij ook nog bij de nek gepakt en een zaal ingeduwd. Zijn vrouw, [naam 3] , was getuige daarvan. [naam 4] zelf heeft ook gezien hoe zijn vrouw werd bedreigd met - naar hij dacht - een vuurwapen. Ook drie anderen zijn bedreigd. Dergelijke feiten maken over het algemeen diepe indruk op de betrokkenen en kunnen nog lang invloed hebben op hun gevoel van veiligheid. Dat geldt ook wanneer de bedreiger niet heel professioneel overkomt, zoals in deze zaak door een aantal personen is ervaren. Verdachte zegt tot zijn daden te zijn gekomen uit wanhoop, omdat hij op deze manier een opname bij de GGZ wilde afdwingen. Dat maakt deze beleving echter niet minder indringend voor de slachtoffers en verdachte heeft daar kennelijk geen oog voor gehad.
Deze feiten rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte, kennelijk om zijn financiële problemen op te lossen, een inbraak in een bedrijf gepleegd, hetgeen veel schade en overlast voor het bedrijf oplevert. Ook heeft verdachte na een ruzie uit boosheid de autoruiten van het slachtoffer ingeslagen, met een ploertendoder die hij al maanden in zijn auto had liggen.
Verdachte is in het verleden veroordeeld voor geweldsfeiten, maar dat is al geruime tijd geleden, zodat daar geen rekening mee wordt gehouden bij de bepaling van de strafmaat. Voor twee recente strafbeschikkingen voor verkeersfeiten geldt dat deze gelet op de aard van deze feiten en de daarbij opgelegde geldboetes niet van invloed zijn op de door de rechtbank op te leggen straf.
Over de persoon van verdachte zijn rapportages door een psychiater en een psycholoog uitgebracht en daarnaast een reclasseringsadvies.
Zowel de psychiater drs. [naam 10] , als de psycholoog, drs. [naam 11] , hebben in grotendeels overeenkomende diagnoses vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij noemen ADHD, PTSS, een psychotische kwetsbaarheid en een borderline persoonlijkheidsstoornis (met antisociale trekken) en daarnaast een stoornis in het gebruik van cannabis en zwakbegaafdheid. Die stoornissen waren ten tijde van de tenlastegelegde pogingen tot afpersing aanwezig en beïnvloedden in combinatie en versterking met elkaar de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op grond waarvan de deskundigen hebben geadviseerd om verdachte verminderd toerekenbaar te beschouwen.
Psychiater [naam 10] rapporteert op 22 december 2019 dat er zonder behandeling sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte disfunctioneert op alle levensgebieden en er is partieel ziektebesef. Zijn verandermogelijkheden zijn beperkt. Hij heeft (gedwongen) structuur en begeleiding nodig voor het abstinent blijven van middelen, voor behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek, ADHD, het op orde krijgen van zijn financiën en het toewerken naar (betaald) werk.
Hij adviseert om verdachte te plaatsen op een dubbeldiagnose/klinische setting om mee te beginnen. De behandeling dient als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf opgenomen te worden. Het voorwaardelijk strafdeel dient vanuit gedragskundig oogpunt zo groot mogelijk te zijn en de proeftijd het best zo lang mogelijk.
Psycholoog [naam 11] concludeert in haar rapport van 22 december 2019 ook dat er een hoog recidiverisico is en een behandelnoodzaak. De behandeling dient zich volgens haar te richten op het aanleren van copingstrategieën, het omgaan met emoties. Ook de verslaving van verdachte verdient aandacht in de behandeling. Er is lijdensdruk en ziektebesef, maar het inzicht lijkt beperkt.
Bij de behandeling dient rekening gehouden te worden met zijn zwakbegaafde tot licht verstandelijk beperkte intellectuele vaardigheden, waardoor het vergroten van inzicht in zijn eigen problemen en eigen gedrag mogelijk te hoog gegrepen is.
Zij adviseert behandeling binnen een klinische forensische setting (FPA of FPK) van idealiter een half jaar tot een jaar, waarna de behandeling ambulant overgenomen kan worden middels een FACT-LVB team, dat aansluit bij de lage intellectuele vaardigheden van verdachte. Deze behandeling wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk deel op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 18 februari 2020, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 12] , sluit aan bij de bovengenoemde rapportages. Ook de reclassering acht het recidiverisico hoog en meent dat een langdurig behandel- en begeleidingstraject startend in een klinische setting nodig is.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen aan verdachte met een proeftijd van 3 jaren en reclasseringstoezicht, met de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
- Gedragsinterventie agressiebeheersing
- Opname in een zorginstelling
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Drugsverbod
- Alcoholverbod
- Meewerken aan schuldhulpverlening
- Geen andere huisvesting zonder toestemming
- Meewerken aan middelencontrole
De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Ter zitting is bekend geworden dat verdachte sinds 6 mei 2020 in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis is opgenomen in de Woenselse Poort.
De deskundige [naam 12] van de reclassering heeft ter zitting toegelicht dat hij achter het advies van de reclassering blijft staan. Hij heeft daarbij vermeld dat hij contact heeft gehad met medewerkers van de Woenselse Poort, waarbij is gemeld dat het in de eerste week goed is gegaan met verdachte, maar dat hij na een week zijn medicatie niet meer wilde innemen, waarna zijn gedrag is veranderd en als storend werd ervaren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat in de Woenselse Poort. Het klopt dat hij zijn anti-psychotische medicatie niet meer wilde nemen, maar als de kliniek het nodig vindt, zal hij dit weer gaan doen. Hij wil meewerken aan de voorwaarden zoals die door de reclassering worden geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van de feiten het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Met name gelet op het feit dat de feiten verdachte verminderd zijn toe te rekenen en de noodzaak van behandeling van verdachte om recidive te voorkomen, zal de rechtbank overeenkomstig de eis van de officier van justitie volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
De rechtbank acht daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren aangewezen om verdachte ervan te doordringen dat hij langdurige en intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft en zich aan alle voorwaarden die daarbij gesteld worden moet houden. Voor de voorwaarden die daarbij opgelegd worden, sluit de rechtbank aan bij het advies van de reclassering. De rechtbank verklaart de voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar. Er dient ernstig rekening mee gehouden te worden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat is gericht tegen of gevaar zal veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 96 weken, waarvan 71 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden alle voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.