ECLI:NL:RBZWB:2020:2463
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Klacht over insluiting in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; schending van informatieverplichtingen en onrechtmatige verlenging van insluiting
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een klachtprocedure op basis van artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die in een psychiatrische instelling verbleef, diende een klacht in tegen de beslissing tot insluiting in een separeer, die hij als onterecht beschouwde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klacht betrekking had op meerdere gronden, waaronder het ontbreken van een gesprek voorafgaand aan de insluiting, de noodzaak van de insluiting en de schending van informatieverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de insluiting in de separeer niet was opgenomen in de crisismaatregel en dat de beslissing tot insluiting niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De rechtbank verklaarde de klacht gedeeltelijk gegrond, met name op de gronden van schending van informatieverplichtingen en onrechtmatige verlenging van de insluiting na de maximale termijn van drie dagen. De rechtbank kende verzoeker een schadevergoeding toe van € 75,-- voor de immateriële schade die hij had geleden door de onrechtmatige insluiting. De rechtbank benadrukte het belang van het naleven van de wettelijke procedures en de bescherming van de rechten van betrokkenen in de geestelijke gezondheidszorg.