Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 oktober 2019 van het UWV, waarin zijn WIA-uitkering werd verlaagd. De zitting die op 24 maart 2020 gepland stond, kon niet doorgaan vanwege de coronamaatregelen, waarna partijen toestemming gaven om het beroep zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft op 3 juni 2020 het onderzoek gesloten.
In de overwegingen van de rechtbank werd ingegaan op de medische beoordeling van eiser, die eerder een WIA-uitkering van 100% had ontvangen, maar in 2019 door het UWV was ingeschat op 49,19% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat het UWV de medische aspecten van de zaak zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen adequaat waren en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) correct was ingevuld.
De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 49,19% terecht was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.