In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I.A.C. Cools, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting na zijn verhuizing van [woonplaats1] naar [woonplaats2]. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen de kosten niet noodzakelijk waren. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 4 april 2019 een aanvraag voor bijzondere bijstand heeft ingediend, maar dat het college deze aanvraag op 2 mei 2019 heeft afgewezen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn verhuizing noodzakelijk was vanwege een sociaal isolement en de afstand tot zijn kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de redenen die eiser heeft aangevoerd niet voldoende zijn om de verhuizing als noodzakelijk te beschouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat de kosten voor de inrichting van zijn nieuwe woning in [woonplaats2] noodzakelijk waren.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.