Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Feiten
2.Omvang van het geschil
3.Beoordeling
4.Conclusie
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J.M. van der Borst, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats, welke door het college was afgewezen. Het college stelde dat eiseres over een parkeermogelijkheid op eigen terrein beschikte, waardoor zij niet voldeed aan de criteria voor toewijzing van een gehandicaptenparkeerplaats volgens de Beleidsregels. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de eigen parkeerplaats niet bruikbaar was vanwege een te steile helling. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag had kunnen komen, aangezien eiseres een parkeermogelijkheid op eigen terrein had en de afwijzing niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.