4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 7 december 2019 deed [slachtoffer] aangifte. Hij was die dag bij de [naam winkel 2] aan de [straatnaam] in Roosendaal. Hij kwam daar [naam 2] en de hem bekende verdachte tegen. Toen hij de winkel uit kwam, zag hij dat verdachte boos was en meteen wilde vechten. Aangever pakte een krukje en gebruikte dat om zichzelf te verdedigen. Hij zag dat verdachte in zijn rechterhand een mes vasthad en met zijn rechterarm een stekende/prikkende beweging maakte. Aangever voelde na een paar minuten pijn aan de linkerzijde van zijn borst en zag dat er bloed door zijn shirt heen kwam. De wond was ongeveer 3 centimeter lang.
Volgens de arts van de spoedeisende hulp was er sprake van een steekwond thoracaal. De wond is verbonden.De forensische arts van de GGD heeft foto’s bekeken. Hij heeft gesteld dat de wond zich bevindt op ongeveer 10 centimeter lateraal van de linker tepel. De richting van de wond lijkt loodrecht op de ribben te staan. Over de ontstaanswijze van de wond (steekwond of niet) kan op grond van deze foto’s geen uitspraak worden gedaan.
Getuige [naam 2] is gehoord. Zij heeft verklaard dat zij een relatie heeft met verdachte en dat zij bij de [naam winkel 2] was toen ze door aangever werd uitgescholden. Verdachte is naar aangever gegaan om hem te straffen.
Er zijn beelden van de [naam winkel 1] veiliggesteld. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden bekeken en heeft daarover het volgende gerelateerd. De beelden lopen 1 uur en 2 minuten voor op de daadwerkelijke tijd. Aangever komt om 19.23.33 uur in beeld lopen en loopt naar de [naam winkel 2] . Aangever is om 19.24.01 uur met een man en vrouw in gesprek voor de [naam winkel 2] . Daarna gaat aangever de winkel binnen. Verdachte komt om 19.25.28 uur in beeld en loopt op de vrouw af. Om 19.31.09 uur loopt aangever de [naam winkel 2] uit en gaat rechtsaf in de richting van de [naam winkel 1] . De vrouw duwt de verdachte in de andere richting mee. Aangever gebaart iets in de richting van de verdachte. Om 19.31.17 uur haalt verdachte iets met zijn rechterhand uit zijn zak. De vrouw probeert hem tegen te houden. Verdachte rukt zich los van deze vrouw en rent in de richting van aangever. Verdachte heeft iets glimmends in zijn rechterhand. Aangever pakt een krukje om zich te verdedigen tegen verdachte. Verdachte heeft iets in zijn rechterhand dat uitsteekt en glimt. Hij heeft iets van een puntig voorwerp in zijn rechterhand. Om 19.31.22 uur staat verdachte kort voor aangever. Aangever slaat verdachte met een plastic krukje. De verdachte beweegt met zijn rechterarm naar achteren. Op dat moment lijkt het puntige voorwerp weer zichtbaar te zijn. Om 19.31.24 uur maakt verdachte met zijn rechterhand een stekende beweging in de richting van de linkerborst van aangever. Gelet op de afstand tussen verdachte en aangever kan aangever daarbij geraakt zijn. Twee mannen komen uit de kapsalon en proberen tussen de mannen te komen. De verdachte probeert dan nog steeds bij aangever te komen. Verdachte houdt zijn rechterhand stijf langs zijn lichaam naar achteren. Verdachte wordt om 19.31.38 uur door de vrouw weggeduwd en loopt de steeg uit en gaat rechtsaf.
Er zijn beelden van de [naam winkel 2] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft de beelden bekeken en heeft daarover het volgende gerelateerd. Het was in werkelijkheid 1:23 uur vroeger dan op de camerabeelden stond weergegeven. Omstreeks 19.50 uur kwam een man de [naam winkel 2] uitlopen. De verbalisant herkent hem als aangever. Aangever liep weg in de richting van de kapsalon. Een man liep in de richting van aangever. Gelet op het signalement moet dit verdachte zijn. Verdachte had een voorwerp in zijn rechterhand. Het gedeelte wat zichtbaar was van dit voorwerp, was ongeveer net zo lang als de breedte van zijn hand. Verdachte liep direct op aangever af. Het voorwerp in de rechterhand van verdachte weerkaatste licht. Aangever pakte een wit krukje en sloeg verdachte met het krukje. Het voorwerp in de rechterhand van verdachte weerkaatste wederom licht. De voorkant van het voorwerp wees in de richting van aangever. Verdachte bewoog zijn rechterhand omhoog met het voorwerp in zijn hand wijzend in de richting van aangever. Verdachte stak recht naar voren, met het voorwerp in zijn rechterhand in de richting van de borst van aangever.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ter plaatse was en dat hij degene was die door aangever met het krukje werd geslagen.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een mes bij zich had, dat hij dit mes in zijn handen had op het moment dat hij met zijn arm zwaaide in de richting van de borst van aangever en daarmee heeft gestoken.
Aangever heeft in zijn aangifte expliciet verklaard dat verdachte een mes bij zich had. Op de camerabeelden van de [naam winkel 1] en de [naam winkel 2] is te zien dat, nadat verdachte door aangever met het krukje was geslagen, verdachte met een voorwerp in zijn rechterhand in de richting van aangever een beweging maakte in de richting van de linkerborst van aangever. Het voorwerp glom en volgens de waarneming van de verbalisant die de hiervoor aangehaalde beelden van de [naam winkel 1] heeft bekeken was het puntig. Deze waarneming ondersteunt de aangifte waarin over het mes wordt gesproken. De verdediging heeft erop gewezen dat in de handgeschreven tekst van de aangifte vermeld staat dat het om een mesje gaat. Dit past bij de beperkte omvang van de wond. Verder is de verwonding bij aangever aangetroffen op de linkerborst, de plaats waar verdachte zijn rechterarm op richtte. Gelet op deze omstandigheden, kan het niet anders dan dat verdachte een mes bij zich heeft gehad, waarmee hij aangever heeft gestoken. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte na de stekende beweging zijn arm op een onnatuurlijke wijze strak naast zijn lichaam hield en het ervoor moet worden gehouden dat verdachte iets wilde verbergen.
Verdachte heeft ontkend een mes bij zich te hebben gehad en de verwonding op de borst van aangever te hebben veroorzaakt. Hij heeft gezegd dat hij wel een telefoon bij zich had en dat hij die in zijn hand had. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, inhoudend dat een ander dan verdachte de verwonding kan hebben toegebracht bij aangever. Immers, zo stelt de verdediging, is er een mes aangetroffen waarop het DNA van een derde persoon zat. Dat mes bevond zich niet op de plaats delict maar niet ver daar vandaan. Verder wekt het bevreemding dat aangever heeft verklaard dat hij pas later ontdekte dat hij een verwonding had opgelopen en gelet op dit tijdsverloop het niet onaannemelijk is dat een ander de verwonding heeft toegebracht, aldus de verdediging
Het alternatief scenario is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Er zijn geen aanwijzingen dat aangever de verwonding op de borst elders of op een ander moment heeft opgelopen. Immers, aangever heeft niets verklaard over problemen dan wel een aanvaring met derden op die bewuste dag. Buiten het aantreffen van een mes niet ver van de plaats delict is er niets dat het alternatief scenario ondersteunt. Op dit elders gevonden mes is geen DNA van aangever of van verdachte aangetroffen terwijl voor de hand zou liggen dat er ten minste enige sporen van aangever zouden zijn gevonden als hij – door iemand anders – met dit mes verwond zou zijn. De rechtbank ziet het feit dat het mes daar lag als een toevalligheid.
Dat aangever pas na het incident bemerkte dat hij gewond was, maakt niet dat het alternatief scenario opgaat. Niet duidelijk is geworden hoe lang er zat tussen de steekpartij en het ontdekken van de verwonding door aangever nu hij daarover wisselend heeft verklaard. Bij de aangifte heeft hij gezegd dat hij na een paar minuten voelde dat hij pijn had en toen zag dat hij bloedde. Op de zitting heeft hij verklaard dat het tien minuten of korter was. Wat hier ook van zij, het is voorstelbaar dat aangever niet meteen de pijn voelde en het enkele feit dat hij dat niet meteen voelde, biedt onvoldoende ondersteuning voor het alternatief scenario.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte voorwaardelijk opzet op zijn dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vast is komen te staan dat verdachte aangever een verwonding heeft toegebracht op de linkerborst door met een mes te steken. Volgens de letselbeschrijving van de GGD was er sprake van een verwonding ongeveer 10 centimeter lateraal van de linkertepel. De richting van de wond leek loodrecht op de ribben te staan.
Door met een mes in de borst te steken, is er sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Immers, in de borststreek bevinden zich vitale organen. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is echter niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij slachtoffer om het leven wilde brengen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem met het mes te steken, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag.