ECLI:NL:RBZWB:2020:2557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
02-237226-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • J. Felix
  • A. Martens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Tilburg

Op 19 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 oktober 2019 in Tilburg met een mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 5 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. Bezem, de tenlastelegging toegelicht, waarin werd gesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de aangever. De verdachte heeft het verweer gevoerd dat hij handelde uit noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een eerdere confrontatie met de aangever, het mes heeft getrokken en de aangever in de rug heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte daarom vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door het incident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schadevergoeding is vastgesteld op € 984,01 en de immateriële schadevergoeding op € 750,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-237226-19
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aangever [benadeelde partij] op 3 oktober 2019 in Tilburg met een mes in zijn rug heeft gestoken, en zich daarmee schuldig heef gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft door aangever vlak naast de wervelkolom in zijn rug te steken voorwaardelijk opzet gehad op het overlijden van aangever.
De officier van justitie weegt daarbij mee dat getuige [getuige] verklaard heeft dat verdachte tot acht keer toe een stekende beweging heeft gemaakt. De verklaring van verdachte dat hij in een val achterover per ongeluk in de rug van aangever heeft gestoken, is volgens de officier van justitie onbetrouwbaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen kan verklaren dat door toedoen van verdachte een steekwond is ontstaan op de rug van aangever. Nu er geen medische onderbouwing is dat de steekwond gevaar heeft opgeleverd voor het leven van aangever, valt echter geen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever te bewijzen. Er dient dan ook vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te volgen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vast staat dat verdachte op 3 oktober 2019 aangever in diens rug heeft gestoken met een mes. Dit heeft verdachte zowel bij de politie als tijdens de zitting verklaard. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor een bewezenverklaring is op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood danwel op zwaar lichamelijk letsel vereist.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat betreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van zowel de verklaring van verdachte zelf als die van aangever en die van getuige [getuige] kan worden vastgesteld dat het incident zich heeft afgespeeld in het uitgaansgebied in het centrum van Tilburg. Verdachte vroeg, na een eerdere confrontatie met aangever, aan getuige [getuige] , op dat moment werkzaam als beveiliger bij horecagelegenheid [naam 1] , om de politie te bellen. [getuige] heeft dit geweigerd en vervolgens heeft er weer een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever. Aangever heeft verdachte daarbij hardhandig van het terras afgeduwd en hem een trap gegeven, waarbij verdachte ten val is gekomen. Verdachte is daarna opgestaan, waarna er een vechtpartij is ontstaan. De twee mannen hebben elkaar daarbij over en weer geslagen. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte tijdens dit één op één gevecht op enig moment het mes tevoorschijn heeft gehaald en aangever in de rug heeft gestoken. Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat er één enkele steekwond is. Deze wond is door de arts omschreven als een oppervlakkige steekwond, waarbij geen vitale delen zijn geraakt. De duur van herstel is geschat op twee tot drie weken. De rechtbank stelt vast dat het dossier voor het overige geen medische informatie bevat waaruit volgt dat het steken op de betreffende plaats in de rug (potentieel) dodelijk letsel ten gevolg kan hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever door het steken dodelijk zou worden getroffen. Nog daargelaten dat ook vereist is dat verdachte zich van zo’n kans bewust is geweest, betekent dit dat het voor een poging doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Dit ligt anders voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij het steken met een mes in de romp bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, onder andere bestaande in de kans op ernstige weefselschade en een blijvend litteken, ook indien betrekkelijk weinig kracht wordt uitgeoefend. Door de aangever daar te steken heeft verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties gebleken die aan dit oordeel kunnen afdoen. Dat het uiteindelijke letsel van de aangever beperkt is gebleven, doet hieraan ook niet af. Gelet daarop is de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 oktober 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging doet een beroep op noodweer danwel noodweerexces. Verdachte was genoodzaakt om zich te verdedigen als onmiddellijk gevolg van de wederrechtelijke aanval door aangever. Voor zover hij daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden, dan is dat gebeurd vanuit een hevige gemoedstoestand als onmiddellijk gevolg van de wederrechtelijke aanranding. Die hevige gemoedstoestand is mede ontstaan door een tweetal confrontaties voorafgaand aan het steekincident tussen verdachte en aangever. Die hebben plaatsgevonden in een korte tijdspanne en daarbij is verdachte mishandeld en onheus bejegend. Pas wanneer deze gemoedsbeweging opspeelt bij de derde confrontatie, die bij de [naam 1] , pakt verdachte een mes om zich te verdedigen tegen een nieuwe ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waarbij hij geslagen en getrapt wordt. Verdachte had ook geen andere mogelijkheid dan zich op deze wijze te verdedigen. Ook kon hij zich niet onttrekken aan de ontstane situatie. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van het dossier kan het duwen van verdachte door aangever als een moment van wederrechtelijke aanranding worden aangemerkt. Vervolgens begint een vechtpartij waarin over en weer geslagen wordt. Er is echter geen sprake van situatie waarin een beroep op noodweer kan slagen, omdat verdachte naar de mening van de officier van justitie ook weg had kunnen gaan. Daar komt bij dat verdachte het mes al in gereedheid had gebracht terwijl er geen noodzaak was om met een mes te steken en al helemaal niet zes tot acht keer, zoals getuige [getuige] verklaart Een beroep op noodweer kan in de visie van de officier van justitie dan ook niet slagen.
Ook een beroep op noodweerexces kan niet slagen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in het gevecht achterover viel en op dat moment per ongeluk met het mes heeft gestoken. Dit verhoudt zich niet met zijn verklaring ter zitting dat hij in paniek was. Los daarvan is de officier van justitie van mening dat verdachte zelf de confrontatie op zocht, het mes klaargelegd heeft en meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt. Dit duidt niet op een panieksituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Afgaande op de verklaringen van verdachte, twee getuigen (vrienden van aangever) en aangever, kan worden vastgesteld dat er twee eerdere confrontaties zijn geweest. Verdachte voelde de noodzaak om bij getuige [getuige] , beveiliger van een horecagelegenheid, aan te geven dat hij onheus was bejegend en heeft verzocht om de politie te bellen. Nadat dit was geweigerd heeft de laatste confrontatie tussen verdachte en aangever plaatsgevonden, zoals ook onder 4.3 is weergegeven.
Vast staat dat op dat moment de eerste geweldshandelingen door aangever richting verdachte zijn verricht door hem hardhandig van het terras af te duwen. Dit wordt nog versterkt door het trappen van aangever tegen verdachte. Er is op dat moment dus een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Voor de rechtbank staat onvoldoende vast dat verdachte op dat moment de mogelijkheid had zich hieraan te onttrekken. Aan het vereiste van subsidiariteit is dan ook voldaan.
Tijdens het één tegen één gevecht heeft verdachte vervolgens het mes gepakt en in de rug van aangever gestoken. Dit wordt ook zo door verdachte verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het steken met een mes niet in verhouding staat tot de ernst van een aanval, die bestaat uit het slaan met een blote hand dan wel (gebalde) vuist. Hiermee wordt niet voldaan aan het vereiste van proportionaliteit en het beroep op noodweer dient om die reden verworpen te worden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of sprake is geweest van noodweerexces. De verklaringen van verdachte en de overige omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op om te kunnen spreken van een ‘hevige gemoedsbeweging’ bij verdachte die door de aanval zou zijn veroorzaakt. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte ten tijde van het voorval in een dusdanige paniek verkeerde of dermate angstig of radeloos was dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging -op deze vergaande wijze- heeft mogen overschrijden. Dat de overschrijding van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding, is al met al niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Ook is verdachte strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geformuleerd en geadviseerd, verbonden te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd en waarbij aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, gekoppeld worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op 3 oktober 2019 heeft verdachte in een uitgaansgebied in het centrum van Tilburg aangever in zijn rug gestoken met een mes. Aangever mag van geluk spreken dat de verwonding die hij daarbij opliep relatief beperkt is gebleven. Het gedrag van verdachte had immers tot ernstigere lichamelijke gevolgen kunnen leiden. Het gebeuren heeft impact gehad op aangever [benadeelde partij] , wat ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten op straat, uitgaansgeweld, voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte liep ten tijde van het plegen van het onderhavige feit zelfs nog in een proeftijd van een veroordeling voor uitgaansgeweld.
Reclassering Nederland heeft een rapport over verdachte opgemaakt. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling en het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat aangever zich gedurende die avond en die specifieke gebeurtenis niet geheel onbetuigd heeft gelaten.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, het acht keer steken net een mes en het opzoeken van de confrontatie door verdachte. Nu de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen acht, uitgaat van één steek met het mes en – uiteindelijk – een gevecht over en weer legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Aangever vordert als benadeelde partij een materiële schadevergoeding van € 1.331,46 en een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00.
De materiële schadevergoeding bestaat uit het eigen risico voor de zorgverzekering (€ 385,00), gederfde inkomsten (€ 479,16), de vergoeding van kapotte en bebloede kleding (T-shirt € 29,90, blouse € 89,95, broek € 129,95 en onderbroek € 28,50) en een kapot horloge (€ 189,00).
Het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is volgens aangever gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid te stellen op ten minste € 1.500,00. Aangever heeft immers lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde feit.
Aangever verzoekt voorts het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het ontstaan van de schade, en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding als voldoende onderbouwd dient te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om aangever niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu verdachte vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van aangever, aangezien hij zelf een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de confrontatie. Om die reden zou het een onevenredige belasting van het strafgeding zijn om naar civiele maatstaven te beslissen voor welk deel verdachte uiteindelijk nog aansprakelijk kan worden gehouden. Aangever dient volgens de verdediging om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Meer subsidiair worden de posten ‘onderbroek’, ‘broek’ en ‘horloge’ betwist en doet de verdediging een beroep op matiging van de immateriële schadevergoeding.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
In het bewezenverklaarde feit en hetgeen daartoe door de rechtbank is overwogen ligt besloten het oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig is. De gevorderde materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 984,01 (bestaande uit de posten eigen risico, gederfde inkomsten, T-shirt en blouse). Deze schadeposten staan in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van de broek en onderbroek is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van blijvende schade. Deze schadeposten zijn door verdachte gemotiveerd weersproken en aangever heeft de schade niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de schadepost ‘horloge’. Aangever heeft niet onderbouwd dat hij tijdens het voorval een horloge droeg en dat het horloge als gevolg van het voorval niet meer werkt. Voor de schadeposten ‘broek’, ‘onderbroek’ en ‘horloge’ zal aangever dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, nu een verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Aangever vordert immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het onderhavige geval sprake van. Gelet op het uiteindelijk relatief geringe letsel is de rechtbank van oordeel dat vergoeding van een bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade billijk is en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Gelet op het voorgaande is een schadevergoeding van € 1.734,01 toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 3 oktober 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom, nu een verdere behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank passeert het beroep op eigen schuld aan de zijde van aangever nu, hoewel aangever zich niet onbetuigd heeft gelaten, niet kan worden geoordeeld dat de door hem geleden (materiële en immateriële) schade óók een gevolg is geweest van een aan hem redelijkerwijs toe te rekenen omstandigheid.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen 24 uur na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland in zijn woonplaats en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen en/of onderzoeken door een forensische psychiatrische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte, indien nodig, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 1.734,01, waarvan € 984,01 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 1,734,01 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 34 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Felix en mr. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2020.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 3 oktober 2019 te Tilburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet die [benadeelde partij] (met kracht) met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2019 te Tilburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [benadeelde partij] (met kracht) met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in de lichaam, heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019108 Atropos van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 137.
I. Het proces-verbaal van aangifte op 3 oktober 2019 door [benadeelde partij] , pagina 27 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hij deed aangifte over het incident dat plaatsvond in Tilburg, op 3 oktober 2019.
Op woensdag 2 oktober 2019 was ik samen met twee vrienden de stad in gegaan in
Tilburg.
Mijn collega [naam 2]
stond bij de [naam 1] als beveiliger op dat moment en was dus aan het werk. Ik zag
van een afstand dat de donkere man, welke ik dus eerder tegen was gekomen, tegen
[naam 2] stond te praten. Ik zag aan het gezicht van [naam 2] dat er iets gaande was op
dat moment.
Ik liep naar de ingang van de [naam 1] , omdat ik mijn jas wilde gaan halen en die
van [naam 3] en [naam 4] . De donkere man stond er nog. Ik pakte de donkere man bij zijn schouders en ik liep met de man het terras af. Ik merkte verder niet aan de man dat hij tegenwerkte toen ik hem van het terras af begeleidde. Ik gebruikte er wel wat kracht bij. De man kwam volgens mij wel ten val buiten het terras. Hierna sprak een andere portier mij aan en zei dat er bloed uit mij rug spoot. Ik voelde aan mijn rug, waarop ik merkte dat heel mijn hand onder het bloed zat.
Ik heb een steekwond op het midden van mijn rug ter hoogte van mijn ruggengraat. Deze
is momenteel gehecht.
II. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 116 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 oktober 2019, omstreeks 01:25 uur, was ik werkzaam als beveiliger, aan de deur,
bij café [naam 1] , gevestigd aan de [adres 2] in Tilburg. Ik zag een man mijn
kant op komen lopen, nadat hij zijn fiets op het terras weg gezet had. De man
zei, toen hij mijn richting in liep, dat ik de politie moest bellen. Ik vroeg aan de
man waarom ik dit moest doen. De man vertelde mij toen dat hij ruzie had met jongens
op straat. De man draaide zich vervolgens om en wees naar een jongen op straat. Hij wees daarbij een collega van mij aan, welke op dat moment in vrije tijd was. Deze collega van mij
betrof [benadeelde partij] . Ik zocht oogcontact met mijn collega en deze gebaarde naar
mij met beide handen dat het "oke" was. Ik zei vervolgens tegen de man dat de jongen
hem niets zou doen en dat als hij wilde dat de politie zou komen, hij die dan zelf
moest bellen.
Vervolgens liep [benadeelde partij] in de richting van mij, het terras van de [naam 1] op.
Direct hierna krijgen [benadeelde partij] en de man woorden met elkaar. [benadeelde partij] reageerde vervolgens richting de man door hem van het terras af te duwen. Vervolgens ontstaat er tussen [benadeelde partij] en de man een worsteling. Ik zie dat [benadeelde partij] de man probeert te trappen, waarbij hij de eerste keer mis trapt. De tweede maal is volgens mij wel raak, waarbij hij het bovenbeen van de man raakt. Daarna worden er over en weer klappen uitgedeeld aan elkaar. Inmiddels staan ze dan ook niet meer op het terras maar op straat. Ineens zie ik dat de man een mes in zijn handen heeft, ik heb niet gezien waar hij dit mes vandaan heeft gehaald.
Ik zie hierbij dat de man zijn arm om [benadeelde partij] heen beweegt, waardoor het mes in de richting van de rug van [benadeelde partij] gaat.
Vervolgens zag ik bloed op de rug van [benadeelde partij] , waardoor ik wist dat hij daadwerkelijk gestoken was door de man.
III. De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 5 juni 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had een klap gekregen. Ik trok het mes en terwijl ik viel kreeg hij dat mes in zijn rug. Ik pakte het mes op het moment dat het slachtoffer op mij af bleef komen.