Op 9 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 31 maart 2020, waarbij een omgevingsvergunning was verleend aan een derde partij voor het gewijzigd uitvoeren van een eerder vergund bouwplan. De verzoeker, die een melkrundveehouderij exploiteert op een aangrenzend perceel, vorderde een voorlopige voorziening omdat hij meende dat de wijziging van het bouwplan zou leiden tot overschrijding van de 50 meter-grens zoals vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De voorzieningenrechter heeft op 9 juni 2020 de zitting gehouden, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.J.B.M. Alkemade, en de derde partij werd vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vraag centraal staat of het gewijzigde magazijn een geurgevoelig object is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het magazijn geen ramen, ventilatie of verwarming heeft en uitsluitend toegankelijk is voor medewerkers. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er langdurige blootstelling aan geurhinder zal zijn. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat langdurige blootstelling aan geurhinder niet aan de orde is bij een magazijn dat niet toegankelijk is voor het publiek.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake is van een geurgevoelig object en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juni 2020 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.