ECLI:NL:RBZWB:2020:2633
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit bijzondere bijstand
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar tegen een besluit van 20 september 2019 inzake zijn aanvraag om bijzondere bijstand. Op 8 april 2020 heeft het college alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoeker. Na dit besluit heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen met het besluit van 8 april 2020. Daarom heeft de rechtbank het college veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 262,50. Tevens overweegt de rechtbank dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 19 juni 2020.