ECLI:NL:RBZWB:2020:2633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5490 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit bijzondere bijstand

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar tegen een besluit van 20 september 2019 inzake zijn aanvraag om bijzondere bijstand. Op 8 april 2020 heeft het college alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoeker. Na dit besluit heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.

De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen met het besluit van 8 april 2020. Daarom heeft de rechtbank het college veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 262,50. Tevens overweegt de rechtbank dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 19 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5490 PW
uitspraak van 19 juni 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn bezwaar tegen het besluit van 20 september 2019 inzake zijn aanvraag om bijzondere bijstand.
Op 8 april 2020 heeft het college alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoeker.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 8 april 2020 dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.