ECLI:NL:RBZWB:2020:2636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar inzake Wob-verzoek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat met betrekking tot een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was. De rechtbank constateert dat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van zes weken heeft beslist op het bezwaar van eiser, dat op 19 september 2019 was ingediend. De beslistermijn was verstreken op 25 december 2019, en eiser heeft de Staatssecretaris op 3 januari 2020 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris in gebreke is gebleven.

De rechtbank bepaalt dat de Staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 178,-. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers op 19 juni 2020 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5480 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de staatssecretaris inzake het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft de staatssecretaris beslist op het Wob-verzoek van eiser betreffende [naam bv1] B.V., [naam bv2] B.V. en andere aan deze ondernemingen gelieerde vennootschappen/ondernemingen.
Eiser heeft bij brief van 19 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij brief van 3 januari 2020 heeft eiser de staatssecretaris erop gewezen dat nog geen beslissing op bezwaar is genomen, terwijl de beslistermijn is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris verzocht om (onder andere) binnen veertien dagen een beslissing op bezwaar te nemen en toe te zenden.
Op 19 maart 2020 heeft eiser per fax beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de staatssecretaris.
De rechtbank heeft de staatssecretaris bij brief van 24 maart 2020 en aangetekend verzonden herinnering van 12 mei 2020 verzocht de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft hierop geen reactie ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). Het primaire besluit is van 20 augustus 2019. Het bezwaarschrift is op 19 september 2019 bij de staatssecretaris ingediend. De staatssecretaris had dus uiterlijk op 25 december 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de staatssecretaris op 3 januari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Gezien de maatregelen die op dit moment in Nederland gelden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er nu naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De rechtbank zal daarom bepalen dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen en verzenden.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.