ECLI:NL:RBZWB:2020:2648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
02/665896-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Tempelaar
  • Mr. De Weert
  • Mr. Mullers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van sadistische mishandeling met buitensporig geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2020, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van mishandeling. De feiten dateren van 30 mei 2016, toen de verdachte samen met twee medeverdachten een persoon, aangeduid als aangever, heeft mishandeld in de woning van een van de medeverdachten in Oosterhout. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met de medeverdachten, de aangever heeft geslagen, geschopt, gewurgd met een handdoek, met een riem heeft geslagen en zout in de wonden van de aangever heeft gewreven. De mishandeling werd gekarakteriseerd als buitensporig en sadistisch, waarbij de aangever ernstig letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachten als geloofwaardig beoordeeld, en de verdediging van de verdachte, die betoogde dat er geen opzet was op het toebrengen van letsel, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met de anderen schuldig heeft gemaakt aan de geweldshandelingen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een taakstraf van 115 uur geëist, en de rechtbank heeft deze eis toegewezen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665896-16
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. S. Arts, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een persoon heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft zich hierbij met name gebaseerd op de verklaringen van aangever [aangever] en de grotendeels bekennende verklaringen van de verdachten [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [verdachte] . Volgens de officier van justitie vinden de verklaringen van aangever [aangever] ook steun in het bij hem geconstateerde letsel, tapgesprekken, de verklaring van getuige [getuige] en in het forensisch onderzoek dat is verricht in de keuken van [medeverdachte 2] . Op basis hiervan acht de officier van justitie de verklaringen van aangever [aangever] geloofwaardig en meent zij alle ten laste gelegde geweldshandelingen volledig bewezen kunnen worden en dat dit feit tezamen en in vereniging is begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het ten laste gelegde feit, uitgezonderd een deel van de geweldshandelingen. De verdediging heeft daartoe betoogd dat geen steunbewijs bestaat voor het slaan met vuilniszakken en het wurgen met de handdoek. Ten aanzien van het strooien of wrijven van zout in de wonden van [aangever] heeft de verdediging aangevoerd, dat [verdachte] de wonden wilde verzorgen en dat zij dus geen opzet had op het toebrengen van letsel of pijn aan [aangever] . Het in de wasbak duwen van het hoofd van [aangever] kan evenmin worden bewezen, nu dit duidelijk een andere geweldshandeling is dan de geweldshandelingen die door [verdachte] zijn uitgevoerd, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aangever [aangever] op 30 mei 2016 hebben mishandeld in de woning van [medeverdachte 2] gelegen te Oosterhout.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever op alle onderdelen steun vinden in de verklaringen van de voornoemde drie verdachten. Daarnaast past het bij aangever [aangever] op 31 mei 2016 en 3 juni 2016 geconstateerde letsel bij dat wat hij heeft verklaard.
De rechtbank vindt daarom de verklaring van aangever geloofwaardig en acht bewezen dat een en ander heeft plaatsgevonden, zoals hij heeft verklaard.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat het opzet ontbreekt bij het strooien en wrijven van zout in de wonden wordt door de rechtbank terzijde geschoven, nu [verdachte] in ieder geval had moeten weten dat aangever [aangever] pijn daarvan zou ondervinden. Bovendien acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat [verdachte] daarmee goede intenties had, gelet op de reeks excessieve geweldhandelingen die daarvoor hebben plaatsgevonden die mede door [verdachte] zijn uitgevoerd.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het duwen van het hoofd van aangever [aangever] in een met water gevulde wasbak geen wezenlijk andere handeling is dan de geweldshandelingen die door [verdachte] zijn uitgevoerd. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op het gegeven dat [verdachte] degene is geweest die een riem heeft gepakt en daarmee zweepslagen heeft gegeven op de ontblote rug van aangever [aangever] . De rechtbank is van oordeel dat beide handelingen sadistisch van aard zijn en in die zin niet wezenlijk verschillend. Daar komt bij dat de reeks geweldshandelingen kort na elkaar zijn uitgevoerd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] waarbij zij steeds in elkaars bijzijn verkeerden en elkaar afwisselden. Aldus kan worden geconcludeerd tot medeplegen, ook ten aanzien van het duwen van het hoofd van aangever [aangever] in de wasbak.
Gezien de bewijsmiddelen en dat wat daaromtrent is overwogen, treffen de bewijsverweren van de verdediging geen doel en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 mei 2016 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met anderen, [aangever] heeft mishandeld door
  • die [aangever] met kracht te slaan met vuisten en een rol vuilniszakken en schoppen tegen diens lichaam en hoofd/gezicht en
  • die [aangever] te wurgen met een handdoek en
  • die [aangever] meermalen met kracht met een riem op diens ontblote rug te slaan en
  • zout in de wonden van die [aangever] te strooien/wrijven en
  • die [aangever] met zijn gezicht in een met water gevulde wasbak te duwen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 115 uur, te vervangen door 57 dagen hechtenis wanneer verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een taakstraf door de duur van 80 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in 2016 schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [aangever] . [aangever] werd door genoemde drie personen geschopt en geslagen. Ook werd hij geslagen met een rol vuilniszakken en gewurgd met een handdoek. [aangever] werd nog meer leed toegevoegd door hem meerdere keren met een riem te slaan op zijn ontblote onderrug en zijn gezicht in een met water gevulde wasbak te duwen en te houden. Tot slot werd er zout in zijn wonden gewreven. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van buitensporig en sadistisch geweld. Door [aangever] op die manier te mishandelen en te vernederen, heeft [verdachte] inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangever] en hem angst aangejaagd. Dat [aangever] nog altijd last heeft van wat hem is aangedaan blijkt wel uit zijn woorden geuit op de zitting van 9 juni 2020, inhoudende dat hij zich de laatste vier jaar beperkt heeft gevoeld in zijn vrijheid en dat het nog altijd impact heeft op zijn leven. De rechtbank rekent dit [verdachte] zwaar aan.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de voor haar geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de rol die [verdachte] heeft gespeeld in het geheel.
Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 1] de initiatiefnemer was en dat hij het meeste geweld heeft gebezigd tegen het slachtoffer. [medeverdachte 1] en het slachtoffer kenden elkaar al ongeveer 20 jaar en beschouwden elkaar als broers. Deze vertrouwensband is door het handelen van [medeverdachte 1] , daarbij geholpen door [medeverdachte 2] en [verdachte] , ernstig geschonden.
[medeverdachte 2] heeft zich laten beïnvloeden en meeslepen door [medeverdachte 1] , wat niet wegneemt dat ook hij op verschillende momenten een actieve bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld. [verdachte] was indertijd de vriendin van [medeverdachte 1] en raakte via hem betrokken bij de mishandeling. Ook zij heeft actief bijgedragen aan het sadistische geweld.
De rechtbank slaat verder acht op de inhoud van het Reclasseringsadvies van 27 mei 2020. Daarin is te lezen dat [verdachte] haar relatie met [medeverdachte 1] heeft verbroken sinds maart 2017 en dat zij bewust andere keuzes lijkt te hebben gemaakt in haar leven. Ze voelt schaamte en schuldgevoel over haar eigen gedrag en wat zij het slachtoffer heeft aangedaan. [verdachte] heeft zelf geen verklaring voor wat zij heeft gedaan. De praktische leefgebieden zoals wonen, werk en financiën van [verdachte] zijn in orde en ze neemt verantwoordelijkheid voor haar delictgedrag. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en ziet geen meerwaarde in verplicht reclasseringscontact. In geval van een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en/of een taakstraf, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Een en ander afwegende, acht de rechtbank in beginsel een taakstraf voor de duur van 140 uur geïndiceerd. Als uitgangspunt heeft echter te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar, nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak met twee jaar en dus in aanzienlijke mate is overschreden, terwijl geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden.
Het voorgaande afwegende, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en zal de rechtbank [verdachte] veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 115 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 41.684,92, waarvan
€ 1.684,92 ter zake van materiele schade en € 40.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht het gevorderde voldoende aannemelijk gemaakt.
De gevorderde schadevergoeding ad € 1.648,92 ligt derhalve in beginsel voor toewijzing gereed. De rechtbank is van oordeel dat verdachte slechts voor een deel daarvan aansprakelijk kan worden gehouden gelet op haar rol in het geheel. Alles afwegend, zal de rechtbank een bedrag van € 168,49 ter zake van de materiële schade toewijzen.
Het gevorderde bedrag ad € 40.000,00 ter zake van immateriële schade komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Alle feiten en omstandigheden afwegend, acht de rechtbank een vergoeding van € 10.000,00 ter zake van immateriële schade passend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte slechts voor een deel daarvan aansprakelijk kan worden gehouden gelet op haar rol in het geheel. Alles afwegend, zal de rechtbank een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade toewijzen.
Het overig gevorderde zal door de rechtbank worden afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 30 mei 2016.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 115 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 57 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 1.168,49, waarvan € 168,49 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 30 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [aangever] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] € 1.168,49 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat het overig gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempelaar, voorzitter, mr. De Weert en mr. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2020.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I: De tenlastelegging

zij op of omstreeks 30 mei 2016 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever] heeft/hebben mishandeld door
  • die [aangever] (met kracht) te stompen/slaan (met vuisten en/of een rol vuilniszakken) en/of schoppen/trappen tegen/op diens lichaam en/of hoofd/gezicht en/of
  • die [aangever] te wurgen met een handdoek en/of
  • die [aangever] meermalen met kracht met een riem op diens (ontblote) rug te slaan en/of
  • zout in de wonden van die [aangever] te strooien/wrijven en/of
  • die [aangever] met zijn gezicht in een met water gevulde wasbak te duwen.

11.Bijlage II: De bewijsmiddelen

Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R016065 van de eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 750.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] op 1 juni 2016, pagina 85 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik moest van [medeverdachte 1] naar de Abdijstraat in Oosterhout komen, de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] sloeg mij in de keuken met gebalde vuist in het gelaat. Op mijn oog waardoor mijn gezicht nu echt opgezwollen is. Eerst zat mijn oog alleen dicht en was mijn gezicht blauw. Hij sloeg met kracht een paar keer op mijn hoofd en tegen de zijkant van mijn buik. Ik ondervond toen veel pijn en proefde bloed in mijn mond. [medeverdachte 1] is even gestopt en weer doorgegaan met mij te slaan. Op het einde heeft hij ook geschopt. Hij pakte ook een rol met vuilniszakken en sloeg ermee tegen mijn neus aan. [medeverdachte 1] schopte mij toen ik op de grond zat met zijn werkschoenen tegen mijn buik en tegen de zijkant van mijn gezicht. Daarvan heb ik ook de korsten gekregen. Hij schopte met behoorlijke kracht. Hierna moest ik het bloed opruimen. Dat deed ik met een handdoek. [medeverdachte 1] heeft me nog gewurgd daarmee.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] op 20 juni 2016, pagina 99 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben in de keuken van [medeverdachte 2] mishandeld met een riem op mijn blote rug. Het waren een soort zweepslagen. Ze waren met zijn drieën. Dat waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ze sloegen alle drie met een riem. Aan het einde hield het op maar ik werd nog wel geslagen en geschopt. Voordat ik weg mocht hebben ze nog zout in de wonden op mijn rug en mijn gezicht gestrooid. Ze hebben het ook nog ingewreven. Degene die het zout op mijn lichaam heeft gestrooid rug en gezicht is [verdachte] geweest en zij heeft het ook ingewreven.
Het mutatierapport, pagina 64 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Verbalisanten zien op 31 mei 2016 zichtbaar letsel in het gezicht en op het lichaam van aangever.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 1 november 2016, pagina 649 en 650 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op een gegeven moment waren we bij [medeverdachte 2] thuis. [aangever] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en ik. Ik was zo enorm boos op [aangever] . Ik sloeg hem op zijn neus. Ik sloeg tegen de zijkant van zijn kop. Toen had hij een bloedneus. [medeverdachte 2] gaf hem een handdoek om het bloed in zijn neus te stelpen. [medeverdachte 2] heeft [aangever] geslagen. [medeverdachte 2] heeft aangever toen in de keuken meer dan één keer met zijn vuist geslagen en hem op zijn neus en oog geraakt. [verdachte] heeft hem hooguit een klap in zijn gezicht gegeven. Ik heb hem twee of drie keer geslagen. Later heb ik de handdoek tegengehouden tegen het stelpen van het bloed.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 2 november 2016, pagina 664 en 665 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Het kan zijn dat ik [aangever] met zijn hoofd in de wasbak heb gegooid en het kan dat [verdachte] zout in de wonden van [aangever] heeft gestrooid. Ik denk dat ik zo boos ben geworden dat ik [aangever] vast gepakt heb en hem met zijn hoofd in de wasbak heb gestopt. Ik heb hem vastgepakt bij zijn hoofd, denk ik. Ik heb er een herinnering aan dat ik hem in die wasbak heb geduwd. Heel misschien zat daar een klein beetje afwas water in.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] op 2 november 2016, pagina 696 tot en met 699 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Bij mij thuis heb ik hem een bloedneus geslagen. [medeverdachte 1] gaf [aangever] de eerst klap. [aangever] zei wat en toen gaf ik hem met links een tik op zijn neus. Toen mepte [medeverdachte 1] nog een paar keer. Ik zag dat [medeverdachte 1] met zijn vuist uithaalde. [verdachte] heeft ook geschopt en geslagen. Ik heb gezien dat [verdachte] [aangever] een klap had gegeven in de keuken. [aangever] was door de klap tegen de printer aan gekomen in het hoekje bij de aanrechtblok. U vraagt mij hoe [verdachte] sloeg met de riem. Zij sloeg met een zwaaibeweging. De riem kwam terecht op de onderrug van [aangever] , een keer of zes, zeven. U vraagt mij wie die riem heeft gepakt. Als ik mij goed herinner [verdachte] . Die heeft zij gebruikt. Ik hoorde op een gegeven moment [aangever] gillen dat hij pijn had aan zijn wonden. Ik hoorde iemand iets zeggen over zout.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] op 1 november 2016, pagina 733 tot en met 736 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Wij waren bij [medeverdachte 2] . Ik hoorde dat [aangever] nog iets zei en er sprong een knopje om bij mij en ik gaf hem vervolgens een klap. In mijn optiek kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor mij op maar ik deelde nog meer klappen uit maar hun gingen langer door dan ik. Ik raakte [aangever] in zijn gezicht. Ik sloeg hem vervolgens nog een paar keer. Ik werd door hem tegen de tafel geduwd en voelde mij hierdoor in een hoek gedreven. Ik gaf hierop een knietje tegen [aangever] . Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem vervolgens ook klappen hebben gegeven.
Ik zag dat [medeverdachte 2] vooral sloeg, eerst met zijn vlakke hand maar later ook met zijn vuist. Ik zag dat [medeverdachte 2] [aangever] ook twee keer heeft geslagen met een voorwerp, ik zag ook dat [aangever] een smak maakte met zijn hoofd tegen de keukenkastjes.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] op 2 november 2016, pagina 743 en 744 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat [medeverdachte 1] zijn hand in de nek of op het achterhoofd van [aangever] had en hem met
zijn gezicht in het water in de wasbak duwde. Ik zag dat hij dit deed om kracht te
zetten op het hoofd, zodat het hoofd van [aangever] niet zomaar uit het water zou komen.
Ik weet dat [medeverdachte 2] [aangever] die avond ook met een voorwerp heeft geslagen. Ik weet dat dit een riem is. Ik weet dit omdat ik eerst die riem heb gepakt, en [aangever] hier een aantal keer mee heb geslagen. De eerste twee keer sloeg ik hem echt hard vanuit agressie. Ik heb zout gestrooid over de rug van [aangever] .
De Rapportage letselbeschrijving van GGD West-Brabant, pagina 64 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 3 juni 2016 wordt lichamelijk onderzoek verricht bij aangever [aangever] .
Er zijn diverse bloeduitstortingen te zien in het gezicht, van verschillende kleur en datering. Bij het linker oog een bloeduitstorting met vooral een paarsblauwe verkleuring. Bij het rechteroog een bloeduitstorting met vooral een geelgroene verkleuring. Op de neusbrug is een bloeduitstorting met een vage paarsblauwe verkleuring zichtbaar. Aan de linker en rechterzijde van het gezicht en aan de onderkaakhoeken zijn bloeduitstortingen
met een geelgroene verkleuring te zien. De bloeduitstortingen met een paarsblauwe
verkleuring zijn hooguit enkele dagen oud. De bloeduitstortingen met een geelgroene
verkleuring zijn meer dan enkele dagen oud. Al deze bloeduitstortingen kunnen zijn
ontstaan door inwerking van stomp uitwendig geweld. Aan de linker en rechter zijde van het gezicht en op de neus zijn meerdere kleine oppervlakkige wondjes met korstvorming te zien. Deze letsels zijn enkele dagen oud en kunnen passen bij ontvellingen door schuren van de huid langs een ruw voorwerp of oppervlak. Aan de binnenzijde van de onderlip is een scheurwondje zichtbaar, met tekenen van een wondinfectie. Dit letsel is enkele dagen oud en zou kunnen zijn veroorzaakt door een tand door de onderlip.
Op de borst en de buik aan de voorzijde en beide zijkanten en op de rechter schouder zijn
meerdere bloeduitstortingen te zien, met vooral een gele verkleuring. Deze bloeduitstortingen zijn zeker meer dan enkele dagen oud. Al deze bloeduitstortingen zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door inwerking van toegebracht stomp uitwendig geweld. Gezien de uitgebreidheid, de locaties en het patroon, is accidenteel geweld als oorzaak zeer
onwaarschijnlijk.
Aan de bovenzijde van de rug zijn meerdere oppervlakkige krasverwoningen te zien, met
korstvorming, verschillend in vorm en in verschillende richtingen lopend. Deze letsels zijn
meer dan enkele dagen oud en kunnen passen bij ontvellingen door schuren van de huid
langs een ruw voorwerp of oppervlak. Deze letsels zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door
toegebracht uitwendig geweld. Gezien de uitgebreidheid, de locaties en het patroon, is
accidenteel geweld als oorzaak zeer onwaarschijnlijk.