ECLI:NL:RBZWB:2020:266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had in 2012 en 2013 een uitkering voor zelfstandigen ontvangen in de vorm van een geldlening. Het college vorderde op 16 juli 2018 een bedrag van € 29.022,36 terug van de eiser, omdat hij geen jaarcijfers had ingeleverd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze terugvordering ongegrond in een besluit van 16 mei 2019, waarna de eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2019 werd besproken dat de eiser in 2018 nog steeds schulden had bij het college en dat hij had aangegeven dat zijn administratie was verbrand door een brand in zijn woning. Het college had op 2 juli 2018 besloten dat de uitkering van de eiser over 2012 en 2013 zou worden omgezet naar een gift, maar er was een administratieve fout gemaakt waardoor het bedrag van € 29.022,36 onterecht aan de eiser was overgemaakt.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onverschuldigde betaling, omdat er geen besluit was dat de eiser recht gaf op dit bedrag. De rechtbank concludeerde dat de eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij geen recht had op het bedrag van € 29.022,36, gezien de omstandigheden en de eerdere communicatie van het college. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2766 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2018 heeft het college een bedrag van € 29.022,36 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 juli 2018 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 oktober 2019. Hierbij waren aanwezig eiser, en J. Smulders en N. Melsen namens het college.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met 6 weken verlengd.

Overwegingen

Uitkering als zelfstandige
1. Eiser ontving in 2012 en 2013 een uitkering voor zelfstandigen. Hij kreeg deze uitkering in de vorm van een geldlening. Het college heeft de uitkering van eiser teruggevorderd, omdat hij geen jaarcijfers had ingeleverd over 2012 en 2013. Eiser moest dus de door hem ontvangen uitkering over 2012 en 2013 terugbetalen.
Verzoek om kwijtschelding schulden
2. In 2018 had eiser nog steeds een aantal schulden lopen bij het college. Hij heeft hierover een e-mail gestuurd aan het college. Daarin schrijft hij dat hij
(halverwege 2013)brand heeft gehad in zijn woning en dat zijn administratie toen is verbrand. Hierdoor kon hij destijds niet aantonen dat hij recht had op de uitkering. Eiser geeft verder aan dat hij nu belastingaangiften in zijn bezit heeft, waarmee hij kan aantonen dat hij de uitkering terecht heeft ontvangen. Eiser vraagt het college om te bepalen dat hij de uitkering niet hoeft terug te betalen.
Besluit 2 juli 2018
3. Het college besluit op 2 juli 2018 dat eisers uitkering over 2012 en 2013 wordt omgezet naar een gift. Het gaat daarbij om een bedrag van € 17.005,56 (heel 2012) en een bedrag van € 10.666,02 (tot 1 oktober 2013). Volgens het college hoeft eiser deze bedragen dus niet terug te betalen.
Eiser ontvangt een bedrag van € 29.022,36 van het college
4. Op 6 juli 2018 heeft het college een bedrag van € 29.022,36 overgemaakt naar eisers bankrekening. Dit betrof volgens het college een administratieve fout. Op 12 juli 2018 heeft een medewerker van de gemeente hierover een voicemail achtergelaten voor eiser. Ook is er een e-mail verstuurd. In het besluit van 16 juli 2018 heeft het college het bedrag van eiser teruggevorderd [1] .
Waar gaat het in deze zaak over?
5. Partijen verschillen van mening over de vraag of het college terecht een bedrag van € 29.022,36 van eiser heeft teruggevorderd. Volgens het college is er een administratieve fout gemaakt bij de omzetting van de geldlening naar een gift. Het college vindt dat eiser had kunnen begrijpen dat hij geen recht had op het bedrag van € 29.022,36. Eiser is het daar niet mee eens. Volgens eiser heeft het college jarenlang beslag gelegd op zijn loon. Het college heeft ook aangekondigd dat er nog een herberekening zou worden gedaan voor de toekomst. Hij ging er daarom van uit dat hij recht had op het bedrag van € 29.022,36.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
6. Het college kan het bedrag van € 29.022,36 van eiser terugvorderen als (1) dit bedrag onverschuldigd is betaald en (2) eiser dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
7. Is er sprake van een onverschuldigde betaling?
Het gevolg van het besluit van 2 juli 2018 is dat eiser de uitkering die hij in 2012 en 2013 heeft ontvangen (in totaal € 27.671,58), niet meer hoeft terug te betalen. Vervolgens wordt er enkele dagen later een bedrag van € 29.022,36 naar eiser overgemaakt. Daar ligt echter geen besluit aan ten grondslag. Er is namelijk geen besluit van het college waarin wordt gezegd dat eiser een bedrag van € 29.022,36 zal krijgen. Dat dit bedrag aan eiser is overgemaakt, komt door een administratieve fout die bij het college is gemaakt. De rechtbank vindt daarom dat er sprake is van een onverschuldigde betaling.
8. Had eiser dit redelijkerwijs kunnen begrijpen?
De rechtbank vindt dat eiser inderdaad redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat er sprake was van een onverschuldigde betaling:
  • Het bedrag dat genoemd is in het besluit van 2 juli 2018, is niet een nog uit te betalen bedrag, maar een bedrag dat eiser niet hoeft terug te betalen. Dit bedrag komt ook niet overeen met het bedrag dat aan eiser op 6 juli 2018 is uitbetaald;
  • In het besluit van 2 juli 2018 staat dat eiser in de afgelopen jaren verschillende bedragen heeft afgelost op de vordering uit 2012 en 2013, maar dat deze aflossingen afgeboekt zullen worden op het nog openstaande bedrijfskrediet. Het college heeft aangekondigd dat de openstaande verplichtingen ten aanzien van dit bedrijfskrediet in
  • Eiser heeft volgens het college € 3.600,- afgelost op de vorderingen uit 2012 en 2013. De betaling van € 29.022,36 ziet daarom niet op een verrekening van die eerdere aflossingen. Weliswaar is er voor meer dan € 3.600,- beslag gelegd op zijn loon, maar eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij meerdere schuldeisers had;
  • Bovendien is sprake van een kort tijdsverloop tussen het overmaken van het bedrag (vrijdag 6 juli 2018) en de melding van het college aan eiser dat dit niet juist was (donderdag 12 juli 2018).
9. In het wetsartikel waar de terugvordering op is gebaseerd, staat dat het college
kanterugvorderen. Omdat er sprake is van een zogenaamde ‘kan-bepaling’, moet het college bij de terugvordering ook kijken naar de belangen van eiser.
Eiser heeft aangevoerd dat hij het geld grotendeels heeft gebruikt om bestaande schulden af te lossen en dat hij nu geen geld meer heeft om het bedrag aan het college terug te betalen. Hij heeft nu een verwijtbare schuld aan het college en dit kan een belemmering zijn voor de schuldsanering.
De rechtbank is echter niet gebleken dat eisers schuldhulpverlening in gevaar komt of is gekomen. Eiser heeft dit wel
gezegd, maar hij heeft dit niet met bewijsstukken
aangetoond. Het college heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.De terugvordering is gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet.