ECLI:NL:RBZWB:2020:2666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
C/02/372283 / KG ZA 20-253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Nuijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van het buitenterrein van een bedrijfsruimte en de gevolgen van opslag van pallets

In deze zaak, die zich afspeelt in Breda, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Fresch Projectontwikkeling BV en Pallethandel Breda BV. Fresch, de eiseres, vorderde onder andere de verwijdering van pallets die door Pallethandel Breda op het buitenterrein waren opgeslagen, omdat deze niet voldeden aan de eisen van de verzekeraar. Fresch stelde dat de pallets ten minste tien meter van de gevel geplaatst dienden te worden om dekking te krijgen voor brandschade. Daarnaast vorderde Fresch dat Pallethandel Breda de toegang tot een nabijgelegen unit zou vrijmaken voor renovatiewerkzaamheden en dat een zonder toestemming geplaatste slagboom zou worden verwijderd.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering om de pallets op de juiste afstand van de gevel te plaatsen, aangezien dit een voorwaarde was voor de verzekeringsdekking. De primaire vordering tot verwijdering van de pallets werd afgewezen, omdat het gebruik van het buitenterrein door Pallethandel Breda als gedoogd werd beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat Fresch recht had op de subsidiaire vordering, waardoor Pallethandel Breda werd veroordeeld om de pallets binnen drie dagen te verplaatsen. Ook werd Pallethandel Breda veroordeeld om de slagboom te verwijderen en de toegang tot unit 22 vrij te maken voor Fresch.

De rechtbank wees de vordering in reconventie van Pallethandel Breda af, omdat deze niet meer behandeld hoefde te worden na de afwijzing van de vordering in conventie. Pallethandel Breda werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Fresch, die op € 1.376,99 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/372283 / KG ZA 20-253
Vonnis in kort geding van 17 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRESCH PROJECTONTWIKKELING BV,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. I.R. Köhne te Voorburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PALLETHANDEL BREDA BV,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. W.G.M. Vos te Breda.
Partijen zullen hierna Fresch en Ph Breda genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2020 met producties;
  • de brief zijdens Ph Breda van 29 mei 2020 met een conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie en producties;
  • de brieven zijdens Fresch van 29 mei en 2 juni 2020 met producties;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 3 juni 2020;
  • de ter zitting overgelegde pleitnota van Fresch;
  • de ter zitting overgelegde pleitnota van Ph Breda.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- Fresch is eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen te Breda aan het adres [adres] (verder te noemen: het pand);
- [naam rch] , de rechtsvoorgangster van Fresch, heeft 600 m2 van het pand (bekend als unit 20 en verder te noemen: de ruimte) in bewaring gegeven aan [naam] per 1 maart 2009;
- Fresch heeft op 13 augustus 2019 iedere eventueel tussen haar en [naam] bestaande overeenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2019 en op 29 augustus 2019 opgezegd tegen 1 november 2019;
- Fresch heeft op 13 augustus 2019 Ph Breda aangeschreven en medegedeeld dat zij de ruimte gebruikt zonder recht of titel, dan wel heeft zij een bestaande overeenkomst tussen partijen opgezegd. Vervolgens heeft zij Ph Breda gesommeerd te ontruimen tegen uiterlijk 1 oktober 2019. Op 29 augustus 2019 heeft Fresch een soortgelijke brief aan Ph Breda toegezonden met daarin de reden voor opzegging vermeld -te weten herontwikkeling- en Ph Breda gesommeerd de ruimte te ontruimen per 1 november 2019;
- bij brieven van 16 augustus 2019 en 3 september 2019 heeft Ph Breda bericht dat er sprake is van een huurovereenkomst ex artikel 7:290, dan wel 7:230a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) tussen partijen, zodat niet zal worden ontruimd;
- bij e-mails van 12 en 25 september 2019 heeft de gemachtigde van Fresch aan de gemachtigde van Ph Breda geschreven, dat het onrechtmatig gebruik van het buitenterrein per omgaande dient te worden beëindigd; daaraan heeft Ph Breda niet voldaan, zo min als aan de aanzegging tot ontruiming;
- op 14 oktober 2019 is door Fresch een dagvaarding uitgebracht tot onder andere ontruiming van de ruimte met nevenvorderingen op straffe van dwangsommen. De zitting heeft op 22 november 2019 plaatsgevonden;
- op 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank – na aanhouding van het geding op verzoek van partijen- de vorderingen afgewezen wegens -kort gezegd – het ontbreken van spoedeisend belang;
- ter zitting is niet (meer) betwist dat de huidige verzekeringspolis zijdens Fresch voor het pand voorschrijft, dat brandbare goederen tien meter van de gevel dienen te worden geplaatst;
- bij brieven van 30 april en 1 mei 2020 is zijdens Fresch Ph Breda aangeschreven, onder verwijzing naar de brief van haar assurantietussenpersoon d.d. 30 april 2020 waarin is aangegeven dat pallets tenminste 10 meter buiten de gevel/dak moeten staan wil -kort gezegd- de verzekeraar brandschade dekken, dat per 1 mei 2020, respectievelijk 12.00 en 17.00 uur de pallets aldus geplaatst dienen te zijn.

3.Het geschil in coventie

3.1.
Fresch vordert, samengevat:
  • Ph Breda primair te veroordelen alle pallets van het buitenterrein te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
  • Ph Breda subsidiair te veroordelen de pallets ten minste tien meter van de gevel te plaatsen, op straffe van een dwangsom;
  • Ph Breda primair en subsidiair te veroordelen om:
  • alle pallets en voertuigen te verplaatsen, zodat Fresch hekwerk kan plaatsen en renovatiewerkzaamheden kan uitvoeren aan de naastgelegen unit, op straffe van een dwangsom;
  • Ph Breda te veroordelen de door haar geplaatste slagboom te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
  • Ph Breda te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ph Breda voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Fresch in de proceskosten.
4. Het geschil in voorwaardelijke reconventie
4.1.
Ph Breda vordert -samengevat-, voorwaardelijk, dat Fresch wordt verplicht de naastgelegen unit gebruiksklaar te maken en te verhuren aan Ph Breda, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Fresch in de kosten.
4.2.
Fresch voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Ph Breda in de proceskosten.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Alvorens in te gaan op de inhoud van de zaak overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de diverse geschilpunten, ieder onderwerp afzonderlijk zal worden behandeld, waarbij dan de standpunten van partijen worden behandeld.
5.2.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat in deze procedure voor ieder onderdeel van de vordering dient te worden beoordeeld of Fresch een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de desbetreffende vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het -mede gelet op de belangen van partijen over en weer- gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening/voorzieningen zoals gevorderd. Deze beoordeling zal ook per onderwerp volgen.
Ontruiming van het buitenterrein.
5.3.
Fresch stelt dat Ph Breda het buitenterrein onrechtmatig gebruikt en dat zij daarmee dient te staken. Buiten het feit dat zij geen recht of titel heeft voor het gebruik, is het gebruik gevaarzettend en onredelijk ten opzichte van andere gebruikers van het terrein, aldus Fresch. Zij legt ter onderbouwing onder andere een verklaring van de vorige eigenaar en diverse foto’s over. Kort gezegd betwist Ph Breda het standpunt van Fresch.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat er tussen partijen een geschil bestaat of er betreffende de ruimte een (huur)overeenkomst tussen hen bestaat, welk regime op die (huur)overeenkomst van toepassing is en wat de inhoud van die (huur)overeenkomst is, waaronder de vraag of het buitenterrein daaronder valt.
5.5.
Tussen partijen staat in ieder geval vast dat het buitenterrein thans door Ph Breda wordt gebruikt op dezelfde wijze zoals zij deze gedurende de hele looptijd van de overeenkomst - een huurovereenkomst dan wel inbewaarnemingsovereenkomst - heeft gebruikt. Dit volgt ook uit de verklaring van de vorige eigenaar van het pand van 2 juni 2020. Bovendien volgt uit die verklaring dat het gebruik van het buitengebruik in ieder geval is gedoogd.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu vooralsnog aangenomen dient te worden dat het gebruik van het buitenterrein in ieder geval is gedoogd, het niet zo kan zijn dat –welke overeenkomst van overigens langdurige(r) aard daaraan ook ten grondslag ligt – het gebruik zonder redelijke opzegtermijn kan worden opgezegd. Daarbij is door Fresch niet afdoende onderbouwd dat er op dit moment enig (spoedeisend) belang is bij deze vordering. Niet is immers gebleken dat het gebruik door Ph Breda andere gebruikers in de weg zit. Enkel is gesteld dat Fresch wordt gehinderd in haar renovatiewerkzaamheden. Dit belang en het gestelde spoedeisend belang – inhoudende dat de verzekering schade niet dekt als de pallets niet op minstens 10 meter afstand van de gevel staan – kunnen echter worden ondervangen met het (hierna) toewijzen van de subsidiaire vordering, zodat er onvoldoende belang is bij de primaire vordering.
5.7.
De primaire vordering wordt dan ook afgewezen.
Het plaatsen van de pallets op een afstand van tien meter van de gevel.
5.8.
Met betrekking tot dit onderdeel van de vordering is ter zitting niet (meer) weersproken en tussen partijen vast komen te staan dat de door Fresch gestelde tien meter een voorwaarde is voor dekking van de door Fresch gekozen verzekering. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van voldoende spoedeisend belang bij de vordering. Gelet op dit belang en waar ter zitting duidelijk is geworden dat Ph Breda deze afstand niet aanhoudt, is daarmee tevens voldoende aannemelijk dat een dergelijke vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De subsidiaire vordering is dan ook toewijsbaar.
5.9.
De voorzieningenrechter heeft daarbij nog het volgende overwogen.
De stellingen zijdens Ph Breda, dat de inhoud van de verzekeringspolis laat in het geding is gebracht, dat de brandweer aan Ph Breda heeft meegedeeld dat de huidige afstand veilig is, dat door Fresch niet is gezocht naar een andere verzekeraar die de huidige afstand voldoende acht en dat er niet is overlegd met Pallethandel, kunnen aan dit oordeel niet afdoen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een redelijk verzoek zijdens Fresch, waar Ph Breda gehoor aan dient te geven, ongeacht wat de brandweer tegen Ph Breda heeft verklaard. Niet kan van Fresch - die overigens onvoldoende onweersproken heeft gesteld dat een eerdere verzekering werd beëindigd in verband met de buitenopslag en met moeite een andere verzekeraar kon vinden, die wel de afstand van 10 meter eiste – worden verwacht dat zij (nog) een andere verzekering zoekt, terwijl Ph Breda enkel de pallets dient te verplaatsen. Voorts kan Ph Breda niet verwachten van Fresch, dat zij haar verzekeringspapieren op eerste verzoek toestuurt. In beginsel mag zij uitgaan van de juistheid van een mededeling van de eigenaar van het pand. Tot slot is aan Ph Breda aangezegd de tien-meter-grens aan te houden en is in de stukken diverse malen aangetoond dat zij dit niet doet, zodat niet valt in te zien dat overleg met Ph Breda tot een verbetering in de situatie had geleid. Fresch heeft dan ook het recht de vordering in te stellen.
5.10.
Dit onderdeel van de vordering is dus toewijsbaar, waarbij de voorzieningenrechter de termijn voor het op orde brengen van het terrein op drie dagen na betekening van het vonnis zal zetten en de dwangsom zal stellen op € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat na voornoemde termijn niet is voldaan aan de veroordeling met een maximum van € 10.000,00.
Medewerking verlenen aan werkzaamheden aan de nabijgelegen unit (nr.22):
5.11.
Fresch stelt dat de wijze waarop Fresch de pallets en een voertuig neerzet ervoor zorgt dat zij onvoldoende toegang tot de unit heeft om daaraan herstel-/renovatiewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Ph Breda betwist het voorgaande en stelt dat zij die ruimte nodig heeft om haar bedrijf uit te kunnen voeren. Nu er nimmer sprake is geweest van een andere huurder, was dit ook nooit een probleem.
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat Fresch voldoende heeft onderbouwd dat zij hinder ondervindt van het handelen van Ph Breda en in die werkzaamheden wordt gehinderd, zodat er voldoende – spoedeisend – belang is bij de vordering en aannemelijk is dat deze in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Van Ph Breda mag worden verwacht dat zij Fresch voldoende ruimte biedt om renovatiewerkzaamheden uit te voeren. Daarbij mag Ph Breda er niet zomaar vanuit gaan dat zij alle ruimte om het pand heen mag gebruiken, enkel omdat er in andere units geen gebruiker zit en er niet eerder overlast is ervaren.
5.13.
Dit onderdeel van de vordering is dan ook toewijsbaar, waarbij de voorzieningen-rechter de termijn voor het op orde brengen van het terrein op drie dagen na betekening van het vonnis zal zetten en de dwangsom zal stellen op € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat na voornoemde termijn niet is voldaan aan de veroordeling met een maximum van € 10.000,00.
Het verwijderen van de slagboom:
5.14.
Fresch stelt dat Ph Breda zonder toestemming een slagboom heeft geplaatst, waardoor een deel van het (buiten-)terrein niet meer vrij toegankelijk is. Ph Breda stelt dat dit ter bescherming van haar personeel is, waarbij veiligheid meer van belang werd geacht dan het op voorhand vragen van toestemming aan Fresch.
5.15.
De voorzieningenrechter overweegt dat onvoldoende is gesteld of gebleken van enige grondslag voor het plaatsen van de slagboom is. Voor zover al juist is dat de slagboom is geplaatst in verband met de veiligheid van het personeel van Ph Breda, is het niet aan Ph Breda voorbehouden om zonder overleg een deel van het terrein af te schermen. Temeer, nu er andere mogelijkheden zijn om bezoekers te wijzen op eventueel gevaar. Ook dit onderdeel van de vordering is toewijsbaar. De kantonrechter merkt daarbij, naar aanleiding van een ter zitting gestelde vraag zijdens Ph Breda, op dat het afbinden van de slagboom onvoldoende is.
5.16.
Dit onderdeel van de vordering is toewijsbaar, waarbij de voorzieningenrechter de termijn voor het op orde brengen van het terrein op veertien dagen na betekening van het vonnis zal zetten en de dwangsom zal stellen op € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat na voornoemde termijn niet is voldaan aan de veroordeling met een maximum van € 10.000,00.
5.17.
Ph Breda zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fresch worden begroot op:
- betekening oproeping € 87,99
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
633,00
Totaal € 1.376,99

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

6.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de vordering is ingesteld voor het geval Ph Breda bij toewijzing van de vordering van Fresch tot ontruiming van het buitenterrein dat terrein niet meer kan gebruiken voor de opslag van haar pallets en constateert dat die voorwaarde voor behandeling van de vordering in reconventie gelet op de afwijzing van de vordering dienaangaande in conventie niet in is gegaan, zodat deze niet hoeft te worden behandeld.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt Ph Breda om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te zorgen dat alle op het buitenterrein geplaatste pallets te allen tijde ten minste tien meter van de gevel zijn geplaatst, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00;
7.2.
veroordeelt Ph Breda om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alle onroerende zaken voor unit 22 te verwijderen en verwijderd te houden, zodat Fresch de bouwhekken haaks op de gevel van unit 22 kan plaatsen om renovatiewerkzaamheden te kunnen uitvoeren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00;
7.3.
veroordeelt Ph Breda om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden de door haar geplaatste slagboom, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00;
7.4.
veroordeelt Ph Breda in de proceskosten, aan de zijde van Fresch tot op heden begroot op € 1.376,99,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
stelt vast dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nuijten en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: BF