ECLI:NL:RBZWB:2020:2667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
02-688037-17 en 02-155966-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Nomes
  • J. Josten
  • A. Anker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval en openlijk geweld in vereniging met letsel

Op 24 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval en openlijk geweld. In de hoofdzaak, met parketnummer 02/688037-17, werd de verdachte beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 20 februari 2017 te Axel, waarbij een passagier, [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een BMW met een te hoge snelheid en onder onvoorzichtige omstandigheden reed, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, en dat zijn rijgedrag als ernstig onvoorzichtig werd gekwalificeerd.

In de tweede zaak, met parketnummer 02/155966-19, werd de verdachte beschuldigd van openlijk geweld tegen [benadeelde partij] op 20 januari 2019 te Graauw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld had gepleegd tegen de benadeelde partij, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit noodweer en achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688037-17 (hoofdzaak) en 02/155966-19 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1998 te [geboorteplaats verdachte]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen (Zeeland-West-Brabant)

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02/155966-19 naar deze kamer verwezen, waar deze bij parketnummer 02/688037-17 is gevoegd. De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
In de zaak met parketnummer 02/688037-17 komt de verdenking er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte op 20 februari 2017 zich als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] werd gedood.
In de zaak met parketnummmer 02/155966-10 komt de verdenking er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte op 20 januari 2019 openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht in de zaak met parketnummer 02/688037-17 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bestuurder is geweest ten tijde van het eenzijdige ongeval op 20 februari 2017 op de Hulsterseweg te Axel waarbij een van de passagiers, [slachtoffer] , om het leven is gekomen. Daarbij merkt zij het rijgedrag van verdachte aan als in ernstige mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig, omdat sprake was een nat wegdek, verdachte zich ervan bewust was dat zijn auto door de zomerbanden en de achterwielaandrijving sneller wegglijdt, verdachte bekend was met ongevallen die eerder ter plaatse hebben plaatsgevonden, en hij desondanks aanmerkelijk harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende adviessnelheid van 30 km/u.
In de zaak met parketnummer 02/155966-19 acht de officier van justitie, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] (verder: [benadeelde partij] ) en zijn telefoon. Als gevolg hiervan is fors letsel bij [benadeelde partij] veroorzaakt en is ook zijn telefoon beschadigd. Zij acht geen sprake van een noodweersituatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02/688037-17. Verdachte reed 50 tot 60 km/u waardoor hij de maximum snelheid ter plaatse niet heeft overschreden. Weliswaar staat bij de eerste en de laatste versmalling een adviessnelheid van 30 km/u aangegeven maar niet is gebleken dat de auto als gevolg van de gereden snelheid in de slip is geraakt of dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden dan wel de gevolgen beperkt waren gebleven als verdachte de adviessnelheid van 30 km/u zou hebben gereden. Verder is niet gebleken dat verdachte op een andere wijze van de weg zou zijn afgeleid waardoor er geen sprake is van enige onoplettendheid. Daarmee is evenmin gebleken dat verdachte zich niet conform de geldende norm zou hebben gedragen waardoor hij niet bewust een gevaar heeft veroorzaakt of ander verkeer heeft gehinderd. Tot slot biedt het dossier diverse aanknopingspunten dat niet verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder was maar [naam 2] .
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 02/155966-19 voert de verdediging aan dat verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft geslagen maar dat hij dit uit noodweer heeft gedaan waardoor ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Daarnaast is er ook geen sprake van het in vereniging plegen van geweld en had verdachte geen opzet op het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/688037-17
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 20 februari 2017 omstreeks 12.32 uur op de Hulsterseweg te Axel een eenzijdig ongeval heeft plaatsgevonden met de BMW van verdachte waarin verdachte, [naam 2] (verder: [naam 2] ) en [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) zaten. Op de Hulsterseweg geldt een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. Ter hoogte van de aangebrachte wegversmallingen geldt een adviessnelheid van 30 kilometer per uur. Gezien vanuit de rijrichting van de BMW, is de BMW ter hoogte van de derde wegversmalling in de slip geraakt en in de linker berm terecht gekomen. De BMW is vervolgens doorgegleden en met de linkerzijde tegen een boom gebotst. [slachtoffer] , die achterin de BMW zat en geen gordel droeg, heeft als gevolg van dit ongeval dusdanig hersenletsel opgelopen dat zij ter plaatse is overleden.
Wie was de bestuurder ten tijde van het ongeval?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder van de BMW is geweest. Deze vraag is aan de orde omdat uit het dossier is gebleken dat [naam 2] die dag, nog kort voor het ongeval, in de BMW van verdachte heeft gereden. Zowel verdachte als [naam 2] verklaren echter hierover dat zij kort voor het ongeval weer van plaats zijn gewisseld. Diverse getuigen zijn over een eventuele wisseling van de bestuurder bevraagd en er heeft hiernaar ook technisch onderzoek plaatsgevonden. Geen enkele getuige heeft echter het moment van uitstappen van de bestuurder gezien, dan wel een verwisseling van plaats door verdachte en [naam 2] opgemerkt. Ook het technisch onderzoek heeft geen aanknopingspunt hiervoor opgeleverd. Dat de bestuurderstoel verder naar voren stond dan de passagiersstoel acht de rechtbank niet redengevend voor de vaststelling dat [naam 2] ten tijde van het ongeval de bestuurder is geweest. Qua lengte verschillen [naam 2] en verdachte niet veel van elkaar. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat een passagiersstoel verder naar achteren staat dan de bestuurdersstoel, ongeacht de lengte van de passagier. Ook het feit dat [naam 2] letsel had aan haar linkerschouder acht de rechtbank hiervoor niet redengevend. Door de schok waarmee de botsing van de auto tegen de boom gepaard moet zijn gegaan, kan immers niet worden uitgesloten dat [naam 2] met de linkerzijde van haar lichaam met de stoel van de bestuurder of een ander onderdeel van de auto in aanraking is gekomen. Voorts heeft verdachte van meet af aan verklaard dat hij de bestuurder was toen het ongeval plaatsvond en heeft [naam 2] dit desgevraagd steeds bevestigd. Verder blijkt uit het dossier dat getuige [naam 3] snel ter plaatse was en verdachte hoorde zeggen dat hij in de slip was geraakt, waaruit kan worden afgeleid dat hij de bestuurder was. De rechtbank acht die getuigenverklaring betrouwbaar en ondersteunend. Tot slot overweegt de rechtbank dat de impact van het ongeval op diverse fronten enorm moet zijn geweest en een hevige schok bij [naam 2] en verdachte teweeg zal hebben gebracht. Uit het dossier blijkt ook dat zowel [naam 2] als verdachte vlak na het ongeval verward en zeer geschrokken overkwamen. Zij acht het daarom niet aannemelijk dat verdachte en [naam 2] op dat moment de tegenwoordigheid van geest hadden om een verwisseling van de bestuurder zo kort na het ongeval in scene te zetten. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder is geweest.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Algemeen kader
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
In deze zaak
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij bij nat weer met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, de wegversmallingen is gepasseerd. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het ongeval tussen de 50 en 60 kilometer per uur reed. Daarmee heeft hij weliswaar niet de maximaal toegestane snelheid ter plaatse overschreden, maar reed hij wel aanzienlijk harder dan de ter plaatse geldende adviessnelheid van 30 kilometer per uur. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte weliswaar ter plaatse bekend was maar ook dat hij een beginnend - en dus een relatief onervaren - bestuurder is. Ten tijde van het ongeval beschikte hij nog net geen jaar over zijn rijbewijs.
Uit het dossier blijkt dat het ten tijde van het ongeval regende en dat het wegdek nat was. Ook blijkt daaruit dat de auto van verdachte achterwielaandrijving had wat als nadeel met zich meebrengt dat het voertuig bij rechtuit rijden minder stabiel op de weg ligt dan voertuigen met voorwielaandrijving. Dit nadeel wordt bij nat weer dan wel een glad wegdek versterkt. Verdachte wist dat zijn auto over achterwielaandrijving beschikte en was ook op de hoogte van de nadelen ervan. Ook wist hij dat zijn auto met de pas aangeschafte nieuwe zomerbanden (in plaats van de all season banden) sneller weggleed.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met zijn voertuig over de Hulsterseweg heeft gereden en de daar aanwezige wegversmallingen heeft gepasseerd met een snelheid van 50 tot 60 kilometer per uur. Er geldt daar een adviessnelheid van 30 kilometer per uur, die uitgaat van normale weersomstandigheden. Op dat moment was het echter regenachtig waardoor het wegdek nat was. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte reeds hierom zijn snelheid aan moeten passen. Daar komt bij dat verdachte in een voertuig reed waarvan hij wist dat de achterwielaandrijving en de zomerbanden risico’s met zich meebrachten voor een stabiele ligging op de weg. Naar het oordeel van de rechtbank mocht daarom van verdachte, als beginnend bestuurder, extra behoedzaamheid worden verwacht. Dit brengt met zich dat verdachte zijn snelheid had moeten afstemmen op alle omstandigheden die zich op dat moment voordeden. Verdachte heeft dit nagelaten waardoor hij de controle over zijn voertuig is verloren en niet meer in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor hij tegen een in de linker berm staande boom is gebotst, met het overlijden van [slachtoffer] tot gevolg. Verdachte is daarmee ernstig tekortgeschoten in de voorzichtigheid die van hem als bestuurder van een motorrijtuig mocht worden verwacht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Zij merkt het rijgedrag van verdachte aan als in aanzienlijke mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig. Daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.
02/155966-19
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 20 januari 2019 op de Zandbergsestraat te Graauw geweld is gepleegd tegen [benadeelde partij] (verder: [benadeelde partij] ) en zijn telefoon. [benadeelde partij] heeft hierdoor letsel opgelopen bestaande uit een snee aan de achterkant en aan de linker kant van zijn hoofd, een bult met een wondje boven zijn linker oog, een tand door de lip, een bult op de linker arm en een gebroken rib. Op grond van de bewijsmiddelen kan ook worden vastgesteld dat de personen die het geweld op [benadeelde partij] hebben uitgeoefend [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) en verdachte zijn.
In vereniging
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachte in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. In dat verband leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte tegen [benadeelde partij] geweld hebben gepleegd. Verdachte heeft immers bekend dat hij [benadeelde partij] op enig moment een aantal klappen heeft gegeven. [benadeelde partij] was toen al door [medeverdachte 1] geslagen en werd ook daarna nog door [medeverdachte 1] geslagen. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte degene is geweest die de telefoon uit de handen van [benadeelde partij] heeft geschopt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er gedurende het in de tenlastelegging bedoelde incident door zowel de medeverdachte als door verdachte geweld is gebruikt tegen [benadeelde partij] en diens telefoon. Daarmee is naar haar oordeel sprake van het in vereniging plegen van geweld waardoor dit onderdeel bewezen kan worden verklaard. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Noodweer en opzet
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet had op de geweldpleging of dat hij uit noodweer heeft gehandeld omdat hij naar eigen zeggen [benadeelde partij] en [medeverdachte 1] uit elkaar wilde halen waarbij hij een klap van [benadeelde partij] kreeg en waarop hij [benadeelde partij] meerdere malen heeft teruggeslagen.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer moet de rechtbank vaststellen of er bij het begaan van het feit sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zichzelf moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn geweest.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die de keuze heeft gemaakt om te stoppen achter de auto die hij even daarvoor bij hem en zijn twee vrienden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zag stoppen en weer zag wegrijden. Ook leidt zij daaruit af dat [benadeelde partij] vervolgens door twee personen uit de auto is getrokken, waarop een vechtpartij ontstond. Nu over de derde persoon in de auto van verdachte, te weten [medeverdachte 2] , door meerdere getuigen is verklaard dat hij niets heeft gedaan, kan het niet anders dan dat deze twee personen verdachte en [medeverdachte 1] waren. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte de confrontatie heeft opgezocht, waarna de vechtpartij is ontstaan. Vervolgens heeft hij zich niet eerst afzijdig gehouden, maar was verdachte vanaf het begin bij de vechtpartij betrokken en heeft hij daarbij zelf ook geweld gebruikt. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een de-escalerende rol heeft vervuld. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich moest verdedigen was op dat moment dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt op grond hiervan beide verweren.
De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/688037-17
op 20 februari 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de Hulsterseweg, op welke weg over een afstand van ongeveer 700 meter een drietal wegversmallingen waren aangebracht en welke weg (door regen) nat/vochtig was, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam en onnadenkend en ondeskundig met een - mede gelet op de weersituatie - te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de wegversmallingen op die weg te passeren en (vervolgens) de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te verliezen en niet in staat te zijn, zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en (vervolgens) in aanrijding/botsing te komen met een naast die weg staande boom, waardoor [slachtoffer] (passagier in de door hem, verdachte, bestuurde auto) werd gedood;
02/155966-19
op 20 januari 2019 te Graauw, gemeente Hulst, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Zandbergsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] en tegen een goed, te weten een telefoon van [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het meermalen op/tegen het hoofd en de ribben en de arm, te slaan en/of stompen en het wegtrappen van die telefoon terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere wonden en sneeën op/aan het hoofd en een bult (boven het oog) en een tand door de lip en een bult op de linkerarm, bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens vordert zij ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar met aftrek. Voor wat betreft parketnummer 02/688037-17 gaat zij uit van een ernstige mate van schuld. Zij baseert haar eis op de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de blanco documentatie van verdachte. Zij houdt daarbij rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de gevoerde verweren niet worden gevolgd, wijst de verdediging erop dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden en dat daarmee bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden. Ook moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Een detentie is niet op zijn plaats. Een taakstraf is mogelijk maar de vraag is of dit nog opportuun is. Gelet op het feit dat het rijbewijs van verdachte reeds een half jaar ingevorderd is geweest en hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, bepleit zij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 20 februari 2017 als bestuurder van een personenauto in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig gedragen. Door met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende adviessnelheid, bij regenachtig weer, een wegversmalling te willen passeren, raakte het voertuig van verdachte in een slip waardoor verdachte niet meer bij machte was het voertuig onder controle te krijgen. Als gevolg daarvan kwam verdachte in botsing met een boom, waardoor [slachtoffer] , die als passagier op de achterbank zat, is overleden. Door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte zich onverschillig getoond tegenover de veiligheid van andere verkeersdeelnemers en, in het bijzonder, de andere inzittenden van de auto, voor wie verdachte als bestuurder de verantwoordelijkheid droeg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich op 20 januari 2019 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde partij] en zijn telefoon. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan dat geweld waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee kennelijk geen respect voor de lichamelijke integriteit van aangever gehad. Ook dit is een ernstig feit.
Door het overlijden van [slachtoffer] is aan de nabestaanden zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht. [slachtoffer] had nog een heel leven voor zich, maar is door het gedrag van verdachte uit het leven weggerukt. Ter zitting is door de stiefouders van [slachtoffer] verwoord wat dit verlies voor hen en hun omgeving betekent. Een strafoplegging in welke vorm of omvang dan ook, zal het leed van de familie en naaste omgeving van [slachtoffer] niet ongedaan kunnen maken. Daar is de rechtbank zich terdege van bewust.
De officier van justitie is bij het formuleren van haar eis uitgegaan van een ernstige mate van onvoorzichtig en onoplettend rijden. De rechtbank komt echter tot bewezenverklaring van een lichtere mate van schuld. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan in dat geval uit van een taakstraf van 240 uur en één jaar ontzegging van de rijbevoegdheid.
Als uitgangspunt geldt voorts dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak wordt de datum 20 februari 2017 als aanvang van de redelijke termijn aangemerkt. Nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is daarmee de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten een jaar en ruim drie maanden, overschreden. De rechtbank houdt daar in straf verminderende zin rekening mee.
.
Tot slot houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met zijn blanco strafblad.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk moet worden opgelegd om de ernst van beide bewezenverklaarde feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Hieraan zal een proeftijd van twee jaar worden verbonden.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van het verkeersdelict en anderzijds om de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor enige tijd te beschermen tegen verdachte. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7.De benadeelde partij

02/155966-19
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert wegens schade ontstaan uit het tenlastegelegde feit een schadevergoeding van € 6.999,78 bestaande uit een bedrag van € 999,78 wegens materiële schade en een bedrag van € 6.000,- wegens immateriële schade. Tevens vordert de benadeelde partij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 148,50.
Materiële schade
De gevorderde materiele schade bestaat uit de volgende posten:
- Eigen risico zorgverzekering € 385,-
- Reiskosten 382 x € 0,28 per kilometer € 107,-
- Kleding € 352,26
- Reparatie telefoon € 50,-
- Verlies aan verdienvermogen € 105,52
Ten aanzien van de kleding blijkt uit het schadevergoedingsformulier dat deze ziet op:
  • Jas € 169,99
  • Broek € 84,05
  • Trui € 66,11
  • T-shirt € 32,11
De rechtbank is van oordeel dat van de jas uit de vordering dan wel het dossier niet is gebleken van enig causaal verband met het bewezen verklaarde feit. Voor deze gevorderde schade zal zij de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De overige gevorderde materiele schadeposten acht de rechtbank wel een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank houdt verdachte, gelet op het feit dat er sprake is van meer daders, voor die schade hoofdelijk aansprakelijk. Het gevorderde van € 829,79 acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast staat dat de tinnitus daadwerkelijk door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt en of sprake is van een eindtoestand. Daarnaast zijn er geen gegevens overgelegd van de psychologische behandeling. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde immateriële schade gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.500,-. Zij acht dit een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en acht, gelet op het feit dat er sprake is van meerdere daders, verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, eveneens hoofdelijk, opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 148,50. De kosten bestaan uit de volgende posten:
  • Kilometervergoeding 110 km x € 0,22 = € 31,-
  • Tolkosten retour € 10,-
  • Verlof voor zitting € 107,50.
De rechtbank leidt uit de posten af dat de proceskosten zien op het bijwonen van de zitting(en). Gebleken is echter dat de benadeelde partij niet aanwezig is geweest bij de zitting, niet bij de meervoudige kamer van 10 juni 2020 en ook niet bij de politierechterzitting van 3 juni 2020. De rechtbank zal daarom de proceskosten afwijzen.

8.Het beslag

De verbeurdverklaring
02/688037-17
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal dan ook daartoe beslissen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/688037-17: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
02/155966-19: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de goednummers G1679344, G2154155, G2154157, G2154158, G2154160, G2154169 en G2154175;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 2.329,79, waarvan € 829,79 ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de gevorderde kosten van rechtsbijstand af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] (parketnummer 02/155966-19), € 2.329,79 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Josten en mr. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juni 2020.
Mr. Josten, mr. Anker en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
parketnummer 02/688037-17
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de Hulsterseweg, op welke weg over een afstand van ongeveer 700 meter een drietal wegversmallingen waren aangebracht en welke weg (door regen) nat/vochtig was, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig met een - mede gelet op de weersituatie - te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de wegversmallingen op die weg te passeren en/of (vervolgens) de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te verliezen en/of niet in staat te zijn zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en/of
(vervolgens) in aanrijding/botsing te komen met een naast die weg staande boom, waardoor [slachtoffer] (passagier in de door hem, verdachte, bestuurde auto) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmee rijdende op de weg, de Hulsterseweg, op welke weg over een afstand van ongeveer 700 meter een drietal wegversmallingen waren aangebracht en welke weg (door regen) nat/vochtig was, met een - mede gelet op de weersituatie - te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de wegversmallingen op die weg is gepasseerd en/of (vervolgens) de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is verloren en/of niet in staat is geweest zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en/of (vervolgens) in aanrijding/botsing is gekomen met een naast die weg staande boom, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd en/of [slachtoffer] (passagier in de door hem, verdachte, bestuurde auto) werd gedood en [naam 2] (passagier in de door hem, verdachte, bestuurde auto) letsel bekwam;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
parketnummer 02/155966-19
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 januari 2019 te Graauw, gemeente Hulst, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Zandbergsestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] en/of tegen een goed, te weten een telefoon van [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het meermalen op/tegen het hoofd en/of de ribben en/of de arm, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stompen en/of trapp n en/of schoppen en/of het weggooien en/of wegtrappen van die telefoon terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere wonden en/of sneeën op/aan het hoofd en/of een bult (boven het oog) en/of een tand door de
lip en/of een bult op de linkerarm, bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
02/688037-17
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2017039653-1 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, team verkeer opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 237.
I Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 42 t/m 77 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 42
Beknopte ongevalsbeschrijving
Op maandag 20 februari 2017, omstreeks 12.30 uur had op de Hulsterseweg gelegen te Axel gemeente Terneuzen een verkeersongeval plaats gevonden. Er was een personenauto tegen een boom gebotst, waarbij een passagiere ter plaatse was overleden.
p. 47
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hulsterseweg, ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Axel, gemeente Terneuzen.
p. 49
* De Hulsterseweg op de plaats van het ongeval had een recht wegverloop;
* De Hulsterseweg bestond uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide richtingen.
* Op de Hulsterseweg, komende uit de richting van Hulst, over een afstand van ongeveer 700 meter waren een drietal wegversmallingen aangebracht, waarbij de afstand tussen de 1e en 2e wegversmalling ongeveer 400 meter betrof en de afstand tussen de 2e en 3e wegversmalling ongeveer 300 meter betrof.
* Voor het verkeer op de Hulsterseweg werd dit bij de 1e wegversmalling kenbaar gemaakt met bord J37 met onderbord: “wegversmallingen”, (foto 3)
* Voor de 1e wegversmalling was er op de rijbaan een zgn. zigzagstreep aangebracht, (foto 3)
* De versmallingen bestonden uit verhogingen met daarop wit/zwart gestreepte paaltjes (foto 4)
* Na de 3e wegversmalling is de BMW naar links uitgebroken
* De maximum snelheid voor bestuurders van motorvoertuigen 60 km/h bedroeg, terwijl er ter hoogte van de wegversmallingen een adviessnelheid gold van 30 km/u, aangegeven met bord A4 (30 km/u) (foto 3)
p. 51
Onderhoud weg: geen bijzonderheden die van belang waren voor toedracht, oorzaak of gevolg ongeval
Wegdek: schoon en vochtig
Weersgesteldheid: Tijdens onderzoek droog maar redenen om aan te nemen dat tijdens ongeval anders was omdat wegdek vochtig was.
p. 52
Betrokken voertuig BMW 316i met kenteken [kenteken] .
p. 62
Het uitzicht door de voorruit en zijruiten van dit voertuig niet werd belemmerd door voorwerpen.
Lijkschouw:
Niet natuurlijke dood: hersenletsel.
p. 69
5.2.
Toedracht
De bestuurder van de BMW heeft gereden over de Hulsterseweg komende uit de richting vanaf Hulst en gaande in de richting van Axel.
Juist voorbij de 3e wegversmalling, gezien de rijrichting van de BMW, is het voertuig naar de linkerzijde van de rijbaan uitgebroken, door de berm gedraaid met de wijzers van de klok mee en vervolgens is de BMW met de linkerzijde, tegen de aan de linkerzijde van de rijbaan staande boom gebotst.
Hierna is de BMW van de boom losgekomen en 180° tegen de wijzers van de klok in gedraaid om zo op zijn eindpositie aan de linkerzijde van de rijbaan tot stilstand te komen.
5.3.
Oorzaak
Hypothese mens:
• De bestuurder van de BMW had zijn/haar voertuig niet onder controle en was niet in staat zijn/haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was.
• Bij dit onderzoek uit niets was gebleken, dat een ander dan de in dit proces-verbaal genoemde betrokkenen, het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben,
• De bestuurder van de BMW het ongeval zeer waarschijnlijk niet met opzet veroorzaakt had.
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese voertuig stelden wij vast dat:
• voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden aanwezig waren, die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
• de bestuurder en passagier op de voorste stoelen van de BMW, de gordel hadden gedragen.
• de passagier op de achterbank van de BMW, de gordel niet had gedragen.
Nadelen achterwiel aangedreven auto:
• de stabiliteit bij rechtuit rijden is minder dan bij voorwiel aangedreven voertuigen, doordat de auto wordt geduwd.
• de auto wordt in bochten uit de rijrichting geduwd door de achterwielen.
• bij nat weer, dan wel glad wegdek wordt het nadeel versterkt.
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese omgeving stelden wij vast dat:
• ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, geen omstandigheden aanwezig waren die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
5.4.
Gevolg
Als gevolg van voornoemd verkeersongeval:
• had de passagier op de achterbank van de BMW letsel opgelopen. Ten gevolge van dit letsel was deze persoon overleden.
• was schade ontstaan aan de bij dit ongeval betrokken voertuig.
• Was schade ontstaan aan de bij dit ongeval betrokken boom.
III. Het proces-verbaal schouw stoffelijk overschot, pagina 145 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-;
Stoffelijk overschot [slachtoffer] .
Aanvang 20 februari 2017 omstreeks 16.00 uur.
Verwondingen:
Door de schouwarts werd het volgende letsel geconstateerd:
Schedel op meerdere plaatsen breuken.
Schedelbasis fractuur.
Aangezichtsletsel, gebroken kaak.
Forse hoofdwond in de behaarde hoofdhuid.
Meerdere kleine wondjes in gezicht afkomstig van glas.
Al deze verwondingen hebben geleid tot het overlijden van het slachtoffer.
IV. Het proces verbaal van bevindingen, pagina 152 t/m 154 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 153
V: Wat is er gebeurd?
A: Ik was eerst bij de ' [naam 4] ' in Terneuzen en daarna reed ik naar de ' [naam 5] ' toe. Daar had ik [naam 2] (fonetisch), [naam 6] (fonetisch) en [slachtoffer] opgehaald. Ik was vervolgens naar Hulst gereden om [naam 6] (fonetisch) bij haar school af te zetten. Zij zit op [naam 1] in Hulst. Daarna was ik met [slachtoffer] en [naam 2] richting Axel gereden. Ik had afgesproken om bij de [naam 7] in Axel met een vriend te gaan chillen. Ik reed over Hulsterseweg richting Axel. Na een wegversmalling raakte ik de macht over de stuur kwijt. Ik probeerde de auto daarna meteen te corrigeren, maar dat lukte mij niet en toen raakte wij de boom.
V: Wie zat waar in de auto?
A: [naam 2] zat naast mij en [slachtoffer] zat achterin.
V: Hoe hard reed je?
A: Ik reed tussen de 50 kilometer en 60 kilometer per uur.
V: Hoe was de sfeer in de auto?
A: Normaal, niets bijzonders.
V: Was je afgeleid?
A: Nee.
V: Was je bezig met je mobiele telefoon
A: Nee.
V: Wat kan jij je herinneren na de aanrijding?
A: Ik was uitgestapt om te kijken hoe het met de rest was en om mijn mobiel te zoeken, want die kon ik niet vinden. Ik was eerst naar [naam 2] toe gegaan. Ik zag dat zij bij kennis was. Ik was daarna naar [slachtoffer] toe gegaan. Ik zag dat haar gezicht onder het bloed zat en dat haar hoofd naar achter zat. Ik wilde haar gaan helpen,
maar ik durfde niets te doen. Ik ben toen op de weg gaan staan en had om hulp geroepen.
V: Waarom was je naar je telefoon op zoek?
A: Ik wilde hulp bellen, maar dat was niet meer nodig want een omstander had al gebeld.
V: Waar had jij voor het ongeval je mobiele telefoon gelegd?
A: Die had ik in een dashboard bij de versnellingspook gelegd. Nadat ik die gevonden had, stuurde ik mijn pa een bericht. Dat was om 12:45 uur.
V: Hoe laat vond de aanrijding plaats?
A: Ik denk rond 12:30 uur.
V. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , pagina 169-170 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 169
"Afgelopen maandag omstreeks 12.30 uur was ik op de bovenverdieping van onze woning. Opeens hoorde ik een klap. Ik keek vanuit het huis naar buiten. Eerst kon ik niets zien, maar later zag ik links een auto schuin op de straat staan. Ik zag dat er buiten die auto een jongen met zijn armen stond te zwaaien en stond te roepen. Ik kon niet horen wat hij riep. Ik ben daarna vlug naar beneden gegaan en naar buiten gelopen. Ik vroeg al van afstand aan die jongen "Vriend, wat is er toch gebeurd? Ik hoorde dat hij zei: "Ik ben in de slip geraakt. Ik liep dichter naar die auto toe en zag dat er schuin op de achterbank een meisje lag. Ik zag dat er voorin die auto ook een meisje zat. Ik zag dat het rechter voorportier van die auto openstond.
VI. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina 171 t/m 175 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 171
Het klopt dat ik betrokken was bij het verkeersongeval afgelopen maandag op de Hulsterseweg te Axel.
p. 172
We zijn rond half 12, kwart voor 12 in de auto gestapt.
p. 173
Ik zat links achterin en [slachtoffer] rechts achterin. Nadat [naam 6] was uitgestapt ben ik rechts voorin gaan zitten.
Ik vind dat [verdachte] soms wel iets te hard rijdt. Ik zei daar altijd iets van, dat hij rustig moest rijden, dat deed hij dan ook wel. Ik weet dat hij soms wel te hard rijdt.
p. 174
[verdachte] reed tijdens het ongeluk. Volgens mij reeds [verdachte] 50 - 60 km/u. Je mag daar 60 km/u. Ik zag dat we uitgleden. Ik denk dat het ongeluk voorkomen had kunnen worden door langzamer te rijden.
VII. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] , pagina 189-190 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 189
Voor mij reed een klein geel autootje, merk en type weet ik niet, daarvoor reed een donkerkleurige Fiat Panda, daarvoor reed een zwarte Mercedes Vito en daarvoor reed een BMW. We reden in een treintje ongeveer met dezelfde snelheid, 50-60 km/u. Het was regenachtig, het was slecht weer. De afstand tussen mij en die BMW was ongeveer de afstand tussen de paaltjes van de slalom. Ik reed bij de eerste slalom, die BMW bij de tweede slalom. Ik zag dat die BMW eerst iets naar rechts uitweek en daarna een vloeiende, corrigerende beweging naar links maakte en vervolgens tegen een boom links in de berm terecht kwam. Ik heb die botsing tegen die boom zien gebeuren, ik zag de auto draaien en zag ook dat er modder door de lucht vloog.
VIII. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 211 t/m 214 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 212
Zo ben ik uitgekomen op de Hulsterweg. Ik ken die naam zelf niet. U zegt mij dat die weg zo heet. Ik ben daar wel bekend. Ik kom daar bijna elke dag. Ik weet ook dat je op die weg 60 km per uur mag rijden.
p. 213
Ik rijd daar dan ook 60 km/uur. Daar zijn al 2 maten van mij verongelukt, danwel een ongeval gehad. Een ervan is dodelijk verongelukt. De ander had niets.
Er zijn 4 of 5 van die chicanes/versmallingen in die weg.
Ik reed denk ik daar met een snelheid van 50 a 60 km per uur. Ik denk dat ik daar in 4 of 5e versnelling reed. Ik durf dat niet exact te zeggen.
Ter hoogte van het tweede paaltje merkte ik dat mijn auto begon te slippen. Ik merkte dat mijn auto rechtsachter begon uit te breken. Ik probeerde naar rechts te sturen om de auto weer in zijn spoor te krijgen en recht oorgaande mijn weg te vervolgen. Na de eerste controle gelukte het mij niet om de auto al onder controle te krijgen. De auto brak hierna naar links (achterzijde) uit en kwam links van de weg in het gras terecht. Vanaf dat ik in de berm terecht ben gekomen, kon ik de auto niet meer houden. Hij bleef maar glijden. Ik keek al naar die boom. Ik zag deze steeds dichterbij komen. Ik riep nog tegen deze meiden, dat ze zich vast moesten houden. Hierna volgde de klap. Toen stonden we ineens stil. Ik stapte direct uit. Ik ben toen voorlangs omgelopen naar de andere zijde van de auto. De rechterzijde.
p. 214
Ik weet dat de maximum snelheid daar 60 km/uur is. Er staat daar wel een bord met adviessnelheid van 30 km/uur. Ik ben daar met 50 ingegaan. Dus dat was eigenlijk misschien al niet goed. De auto begon te slippen. De snelheid waar ik toen mee reed was mijns inziens niet te hard voor deze chicane. Ik rijd eigenlijk nooit hard. Nooit. Onder mijn auto liggen zomerbanden. Ik merkte al wel, dat deze banden makkelijker glijden dan de vorige. Dat waren all season banden. Het regende op het moment van het ongeval. Wat miezeren. Het wegdek was nat. Ik voerde wel verlichting. De ruitenwissers stonden aan. Die werkten naar behoren. De wielen die er momenteel onder liggen, heb ik een maand geleden overgekocht. Dat waren stalen velgen waar gloednieuwe banden op lagen.
IX. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 215 t/m 220 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 216
17. Hoe kom je bij 50/60, afgelezen op snelheidsmeter of schatting?
Voor mijn gevoel was dat 50-60 km/u.
p. 217
20. Was je snelheid op dat moment nog steeds gelijk of anders?
Ik weet niet of ik snelheid heb verminderd. Ik weet niet of ik gas heb losgelaten of geremd, maar ik wil nog wel vermelden dat het niet bij de 2e paaltjes was, maar bij de derde waar het gebeurde.
p. 218
39. Heb je dat bord adviessnelheid 30 km/u gezien?
Ik wist dat wel omdat ik het tevoren al eens had gezien. Ik weet dat dat bord er staat.
40. Hoe weet je zo zeker dat je er met 50 km/u in ging?
Omdat ik daar altijd ongeveer met die snelheid rij.
p. 219
44. Als er chicanes zijn en borden staan, waarom heb je daar dan geen rekening mee gehouden?
Omdat ik die weg ken en ik er dagelijks kom.
a. Je verklaart over de zomerbanden en de all-seasons banden. Hoe weet je dat de banden die onder je auto liggen makkelijker glijden dan de vorige?
Ik voelde het verschil omdat die zomerbanden beter wegglijden. Ik had al eerder gevoeld dat de zomerbanden makkelijker wegglijden toen ik eens bij Mac Donalds wegreed.
47. Hoe is het ongeval volgens jou ontstaan?
Gewoon glad en weggegleden, de auto niet meer kunnen houden.
48. Heb jij schuld aan het ontstaan van het ongeval?
Ik voel me wel schuldig vanwege het overlijden van [slachtoffer] .
Ik zou wel contact willen met de ouders van [slachtoffer] .
02/155966-19
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2019015748 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 101.
I. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij] , pagina 20 t/m 25 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 21:
Aan de linkerkant van de weg stonden drie man. Dat was ter hoogte van het eerste huis in Graauw, gezien vanaf de richting Paal naar Graauw.
Signalementen van de drie personen:
Persoon 1 had kort, zwart haar, een smaller postuur dan persoon 2 en was 1.80 tot 1.85 meter.
p. 22
Hij droeg een donkere jas, sprak Nederlands en was tussen de 20 en 30 jaar oud.
Persoon 2 had blond, half lang haar, had een breder postuur dan persoon 1, was 1.80 tot 1.85 meter, hij sprak Nederlands en was tussen de 20 en 30 jaar oud.
Van persoon 3 weet ik niets.
Persoon 2 had me later vast. Ik noem deze personen verder in mijn aangifte persoon 1, persoon 2 en persoon 3. Verder weet ik geen uiterlijke kenmerken van de personen.
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Ik stapte uit en liep richting het hek op mijn erf. Ik zag dat er achter de auto van [naam 9] een andere auto stond. Ik zag dat de verlichting van deze auto brandde. Het was een grijze sedan. Meer weet ik er niet van. Ik zag het in een oogopslag. Terwijl ik uitstapte, stonden er vrijwel direct twee personen naast mij. Ik hoorde dat een van de personen zei: 'Wat stop je voor mijn huis'. Volgens mij zij persoon 1 dit. Ik voelde en zag dat ik werd vastgepakt door persoon 2. Ik werd denk ik bij de kraag van mijn jas vastgepakt. Vrijwel direct kreeg ik meerdere klappen van persoon 2. Ik heb persoon 2 geprobeerd weg te duwen om zo te voorkomen dat ik nog meer klappen zou krijgen. Ik voelde ondertussen dat ik opnieuw klappen kreeg. Ik vermoed dat persoon 1 dit gedaan heeft omdat hij samen met persoon 2 de enige personen in mijn directe omgeving waren. Om me te verweren heb ik zelf ook klappen gegeven. Ik werd tegen de schuur van de buurman geduwd maar kon niet loskomen. Ondertussen kreeg ik voortdurend klappen. Ik denk dat ik op een gegeven moment mijn jas heb uit kunnen trekken waardoor ik los kon komen. Ik zat helemaal onder het bloed.
Ik herkende persoon 1 van de drie jongens die ik eerder zag lopen. Zowel persoon 1 als 2 viel mij aan.
p. 23
V: Hoe deden ze dat?
A: Persoon 2 had me vast en ondertussen sloegen persoon 1 en 2 me onophoudelijk.
V: In hoeverre hebben ze gebruik gemaakt van wapens?
A: Ik dacht eerst aan een boksbeugel. Het zou ook een ring kunnen zijn. Ik ben in ieder geval met een hard voorwerp geraakt.
V: Met welke kracht werd je geslagen?
A: Hard.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat het pijn deed. Ik voelde hoofdpijn en ik heb pijn aan mijn ribben. Ik kan me niet goed herinneren wat ik verder voelde.
V: Als je de pijn op een schaal van 1 tot 10 aan zou moeten geven waarbij 1 geen pijn en 10 veel pijn is, wat voelde je dan?
A: Ik denk 8.
V: In hoeverre heb je letsel opgelopen?
A: Ik heb drie hechtingen bovenop mijn hoofd. Ik heb een snee aan de achterkant van mijn hoofd, die is geplakt. Aan de linker zijkant van mijn hoofd is een snee geplakt. Ik heb een bult met een wondje boven mijn linker oog. Ik had een tand door mijn lip. Ik heb last van de linkerkant van mijn ribben. Ook op mijn linkerarm heb ik een bult.
Ik voel me beurs. Overal pijnlijke plekken. Ik heb een foto van gisteren. Deze wil ik graag bij mijn aangifte voegen.
V: Hoe is dit letsel behandeld?
A: Ik ben door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis op de eerste hulp hebben ze een CT scan gemaakt van mijn hoofd. Dat was gelukkig goed. Verder hebben ze de wonden op mijn hoofd geplakt en gehecht.
O: In de melding vertelde je ook dat je telefoon is meegenomen.
V: Wat kun je daarover vertellen?
A: Na de mishandeling wilde ik een foto van het kenteken maken. Een van de twee personen, volgens mij persoon 2, trapte de telefoon uit mijn hand.
V: Hoe ging dat?
A: Dat ging hard. Mijn telefoon viel op de grond en ik voelde pijn. Ik denk dat de bobbel op mijn arm daardoor veroorzaakt is. Persoon 1 pakte mijn telefoon op en rende er mee weg.
II. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 14 t/m 19 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Analyse van de verklaring van [benadeelde partij] aan de hand van de verklaring van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] .
De door aangever [benadeelde partij] genoemde 3 personen, omschreven in zijn verklaring als
aangever, betreffen aldus:
Persoon 1: [medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats medeverdachte 1] op [geboortedag medeverdachte 1] 1998;
Persoon 2: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1998 en
Persoon 3: [medeverdachte 2] , geboren te [geboorteplaats medeverdachte 2] op [geboortedag medeverdachte 2] 1997.
Uit de verklaringen blijkt dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] geweld hebben gebruikt tegen aangever [benadeelde partij] , namelijk dat zij hem hebben geslagen, (verklaring verdachte [verdachte] ).
Uit de verklaringen blijkt verder dat verdachte [medeverdachte 1] met de telefoon van aangever
[benadeelde partij] was weggelopen, nadat deze door verdachte [verdachte] uit de handen van aangever was geschopt.
Analyse verklaring getuige [naam 10] :
Uit de verklaring van getuige [naam 10] bleek, gelet op de verklaring van aangever
[benadeelde partij] en verdachte [verdachte] , dat de persoon die de telefoon uit [benadeelde partij] (aangever
[benadeelde partij] ) zijn handen schopt en hierbij tegen het hoofd van [benadeelde partij] schopt, betreft:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1998.
Volgens de getuige [naam 10] was de andere verdachte met de telefoon weggerend. Deze verdachte had eerst op [benadeelde partij] ingeslagen en was met zijn gsm weggerend. Uit de verklaring van aangever [benadeelde partij] en verdachte [verdachte] blijkt dat dit betreft:
[medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats medeverdachte 1] op [geboortedag medeverdachte 1] 1998.
III. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 11] , pagina 34 t/m 36, van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Een van die gasten opende het portier aan de kant van [benadeelde partij] . Iemand van hun riep:
"Vinden jullie het grappig". Ik maakte zo een opmerking van " ja best wel. "
Er ontstond toen een woordenwisseling. Die personen zaten volgens mij dan al aan [benadeelde partij] . Ze zaten aan het de duwen en te trekken en te provoceren. Ik weet niet of [benadeelde partij] iets zei. Ik zie dat minimaal twee van die gasten proberen [benadeelde partij] uit de auto te trekken. [benadeelde partij] verzet zich hiertegen. Ik hoorde hem roepen; Laat me los.
Die gasten begonnen vervolgens in te slaan op [benadeelde partij] .
Twee personen stonden om [benadeelde partij] heen. Een persoon had [benadeelde partij] nog steeds vast.
Beiden probeerden te slaan, maar dat ging niet goed omdat ze zo dicht tegen elkaar aan hingen.
IV. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 55-56 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Vervolgens hoorde ik verdachte [verdachte] verklaren dat het eigenlijk ook niets was. Er was alleen een ruzietje geweest. Vervolgens wees ik verdachte [verdachte] nogmaals op de cautie en het recht op een advocaat. Ik hoorde hem vervolgens vertellen:
'Ik ben gisteravond met twee vrienden geweest. Toen we uit de woning van een vriend kwamen, strikte ik even mijn veter. Vervolgens stopte er een auto bij ons, daar zaten drie dronken gasten in. Ze begonnen direct uit te dagen. We hebben ze laten doen en even later reden ze door.
Toen we onderweg waren zagen we dat die gasten in die auto, die eerder bij ons gestopt waren, ons op stonden te wachten. Vervolgens stapten wij ook uit. Een van die gasten stapte direct uit en begon mijn maat te duwen. Even later gaf hij mij een stoot. Dan heb je de verkeerde, ik laat me echt niet slaan. Ik werd boos en heb er ook een of twee uitgedeeld. Voor de rest is er niet veel gebeurd'
Kort hierop hoorde ik van hem dat [medeverdachte 1] de jongen was die in eerste instantie met de andere jongen aan het vechten was. Vervolgens hoorde ik dat van hem dat hij ertussen was gekomen en vervolgens ook een klap kreeg van die andere jongen. Hierop had hij zelf ook een of twee stoten gegeven.
V. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 72 t/m 75 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
p. 73
V: Vertel eens wat er volgens jou gebeurd is?
A: In stukje verder' stond daar toen die zwarte Alfa midden op de weg. Ik ben toen gestopt bij die Alfa. We stapten
p. 74
toen alle 3 uit. Wij stonden daar toen dus bij die Alfa om te vragen wat er aan de hand was. Die chauffeur de passagier achterin waren heel rustig. Maar de passagier aan de voorzijde was dronken en die begon vervelend te doen. Mijn andere maat, [medeverdachte 1] , had het eerst contact met die dronken passagier. Ik zag dat ze wat woorden wisselden en ik zag toen dat die dronken jongen [medeverdachte 1] plotseling een duw gaf. Daarna werd het een worsteling tussen die twee. Toen bij hen stond kreeg ik in een keer een klap op mijn oog van die dronken jongen. Ik heb hem toen een paar klappen terug gegeven.
Ik ging tussen [medeverdachte 1] en die dronken passagier staan en ik sprak tegen die dronken man om hem rustig te krijgen. Ik kreeg toen uit het niets een klap van die dronken man op mijn oog. Ik was even perplex, maar toen heb ik die dronken man terug geslagen. Ik sloeg hem met mijn vuisten. Waar ik hem geraakt heb weet ik niet. Ik heb die man met mijn vuisten hard geslagen.
Ik zag dat [medeverdachte 1] en die man aan het worstelen waren en dat ze naar elkaar aan het slaan waren. Wie precies wie geslagen heeft en op welke manier, dat weet ik niet meer.
Toen ik ertussen kwam is [medeverdachte 1] wat weggelopen, zodat hij niet meer in contact was met die dronken passagier.
[medeverdachte 1] is nog teruggekomen, logisch als je ziet dat je maat een tik krijgt van een dronken iemand. Die heeft die dronken iemand toen ook nog een tik gegeven. Ik weet niet of het er 1 was of een paar. Het zullen er wel een paar zijn geweest.